„Geen hulpje van de dominee”
„De kerkelijk werker moet niet tegen de predikant aanschurken, maar moet uitgaan van zijn eigen kracht en sterkte.” Dat zei Herman te Pas woensdag in een reactie op het onderzoek ”Inspireren en ontberen”, dat op de Christelijke Hogeschool Ede (CHE) werd gepresenteerd.
Het onderzoek naar de loopbaan van kerkelijk werkers werd uitgevoerd door het lectoraat gemeenteopbouw van de CHE en kwam tot stand in samenwerking met onder meer de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) en de Evangelische Alliantie. Na de presentatie van de inhoud van het rapport door onderzoeker-sociologe Elianne Schultz, gaven enkele direct betrokkenen een korte reactie.Volgens Herman te Pas, hoofd Human Resource Management (HRM) van het Protestants Landelijk Dienstencentrum in Utrecht, zijn de thema’s die in het rapport aan de orde komen ook de thema’s die binnen de PKN aan de orde zijn. De vraag naar erkenning van de kerkelijk werker noemde hij als een van de belangrijkste. Toch vroeg hij zich af of de vraag naar erkenning net zo sterk speelt bij jongeren als bij ouderen. „Het rapport geeft daarop geen antwoord.” Kerkelijk werkers moeten volgens hem streven naar professionalisering van de professie.
Bij predikanten is er sprake van een afglijdend professiebegrip, aldus Te Pas. Daarnaast constateert hij dat er tussen kerkelijk werker en predikant sprake is van een machtsverhouding. Voor de vereniging van kerkelijk werkers zou dat een aandachtspunt moeten zijn.
Verder vindt Te Pas de benaming hbo-theoloog een „onding. Kies een beroepsnaam die recht doet aan de eigenheid van de kerkelijk werker”, is zijn advies.
Ook drong hij erop aan dat de beroepsgroep een eigen functiebeschrijving maakt. Dat kerkelijk werkers zouden schromen hun financiële tegemoetkomingen en arbeidsvoorwaarden aan de orde te stellen is volgens Te Pas een fabeltje.
Meedoen
Dat erkenning van de kerkelijk werker het grootste probleem is, constateerde ook Henk Boerman, bestuurslid van de Vereniging van Kerkelijk Werkers. Dat de kerkelijk werker tevreden is met hoe hij in zijn werk staat, noemde hij een van de positieve uitkomsten van het onderzoek.
Toch is er volgens Boerman nog veel aan de hand. Er is een wens tot meer bijscholing, begeleiding en positieverbetering. Meedoen in de besluitvorming is de sleutel tot verbetering, zo vatte hij samen.
Dat de kerkelijk werker het „hulpje van de dominee” zou zijn, schept volgens hem een verkeerd beeld. „Daar moeten we vanaf.” Dat er nog tal van moeilijkheden te overwinnen zijn, daar is Boerman van overtuigd. „Niettemin ben ik niet pessimistisch.”
Calimerogevoel
Het „calimerogevoel” (ik ben klein en jij bent groot) van een aantal hbo-theologen is volgens Peter de Haan, opleidingscoördinator Godsdienst Pastoraal Werk (GPW) aan hogeschool Windesheim, niet op zijn plaats.
De Haan constateerde dat, ondanks een goede opleiding hbo-theologie, niet iedereen voldoende voorbereid is op de taak van kerkelijk werker. Verder is er een trend waarneembaar dat meer jongeren theologie gaan studeren. „Wanneer de kerken een sterkere rol zouden spelen in het maatschappelijk debat zullen zij zich als werkgever beter profileren voor de kerkelijk werker.”
Assistent-pastor
Voor Stefan Paas, lector gemeenteopbouw aan de CHE, vormen de kerkelijk werkers een groep met een dijk van een motivatie. „De jarenlange discussie die wordt gevoerd, zorgt voor onduidelijkheid over de positie van de kerkelijk werker. Er liggen nu enkele onderzoeken waar geen synode meer omheen kan.”
Wat Paas opvalt in het onderzoek is dat een kerkelijk werker gemiddeld voor 34 vrijwilligers verantwoordelijk is. De typologie voor kerkelijk werker waarvoor hij een lans breekt, is assistent-pastor.