Christen pelgrim in de politiek
Cruciaal voor Calvijn is de christelijke vrijheid. In het persoonlijke leven van de christen betekent dat de vrijheid om voor God te leven in liefde, verlost van dwang. Een christen wordt niet beheerst door de wet –dit mag wel en dat mag niet– maar laat zich leiden door de liefde tot God. Daarbij is de wet van God wel een leidraad.
Die christelijke vrijheid is ook van belang voor de politiek. Calvijn maakt een onderscheid tussen twee domeinen, een christen is onderdaan van het Koninkrijk van God, maar hij leeft ook midden in deze wereld. De overheid hoort bij die aardse werkelijkheid. In de eerste editie van de ”Institutie” (1536) legt Calvijn een verband tussen de overheid en de christelijke vrijheid.Die vrijheid mag niet rechtstreeks worden toegepast op het terrein van de politiek. Dan ontstaat chaos en anarchie, een afgrond waar Calvijn doodsbang voor is.
De christelijke vrijheid relativeert de aardse machten wel. Christenen horen bij de toekomende wereld, terwijl zij midden in de tegenwoordige wereld leven. De politiek heeft de taak om het aardse leven in te richten.
Alle gewichtige woorden die Calvijn wijdt aan het nut van de overheid –even onmisbaar als brood, water, zon en lucht– en aan het gezag van politieke ambtsdragers –zij zijn plaatsvervangers van God– moeten in dit kader gelezen worden. Uiteindelijk gaat het om Gods rijk.
Die relativering wordt nog versterkt als Calvijn de volgende edities van de ”Institutie” afsluit met een hoofdstuk over de overdenking van het toekomende leven. De politiek staat ingeklemd tussen de christelijke vrijheid en de eeuwigheid. Het is een ordening van God, maar slechts een tijdelijke noodmaatregel, een hulpmiddel op de pelgrimsreis, een bezemwagen van een wielerronde.
Calvijn –perfectionist als hij is– kan het in volgende edities van de ”Institutie” niet laten om te blijven knippen en plakken. Daardoor is dat oorspronkelijke verband helaas verloren gegaan.
Latere calvinisten zijn de relativering kwijtgeraakt. Abraham Kuyper eist alle terreinen van deze tegenwoordige wereld op voor Koning Jezus. De toekomende wereld verdwijnt ver achter de horizon.
Democratie
Calvijn heeft niets tegen democratie, al voelt hij diep in zijn hart meer voor aristocratie. In ieder geval wantrouwt hij absolutisme, zelfs in de kerk. Predikanten moeten een paar stevige ouderlingen naast zich hebben.
Er zit een revolutionaire kracht in de politieke opvattingen van Calvijn. Kerk en wereld vallen samen onder de soevereiniteit van God. Dat besef maakt de christen vrij om God meer te gehoorzamen dan de mensen. Steeds zijn politici geïnspireerd door deze bastoon in Calvijns theologie. De Amerikaanse staatsman Thomas Jefferson zei: „Opstand tegen tirannen is gehoorzaamheid aan God.”
Het revolutionaire in Calvijns theologie hangt samen met zijn theocratische visie. Het is lastig om van theocratie een definitie te geven. Die loopt uiteen van een erkenning dat God regeert –volgens die definitie zijn alle monotheïsten theocraten– via een programma tot kerstening van de samenleving tot een staatsvorm waarbij de wetten rechtsreeks uit een heilig boek worden afgeleid.
Bij Calvijn is de theocratie allereerst de geloofsbelijdenis van een onderdrukte minderheid. De belijdenis van de theocratie plaatst de overheid voor de troon van God. God kan de bloedige scepters van tirannen verbreken. „Laten de vorsten dat horen en vrezen.”
Aan de onderdrukkende overheid wordt niet gevraagd om een veilig hoekje in een getto, maar de overheid wordt aangezegd dat zij geen enkel recht heeft om de leugen te staven, omdat zij door God geroepen is om de waarheid te bevorderen.
Juist omdat vorsten plaatsvervangers van God zijn, zullen zij eenmaal verantwoording af moeten leggen. De belijdenis van de theocratie geeft aan de politiek een diepere dimensie. Politici zijn niet in de eerste plaats verantwoording schuldig aan het volk, maar aan God; niet de jaarlijkse gehaktdag, maar Gods oordeelsdag aan het einde der tijden is bepalend.
Wie dat gelooft, kan zich onbevreesd verzetten tegen dwang. Uiteindelijk is er maar één Koning. Als de overheid iets tegen Hem gebiedt, „moet het als van nul en geen waarde verworpen worden.” Ook dat is christelijke vrijheid.
Berusting
In de theologie van Calvijn zit echter wel een intrinsieke spanning. De revolutionaire kracht wordt getemperd door zijn nadruk op de voorzienigheid. Burgers moeten berusten in hun lot en hopen op betere tijden als zij verdrukt worden. Zij hebben niet de roeping om zich te verzetten en het is zonde tegen God als zij hun boekje te buiten gaan.
Calvijn wil zo laten zien dat gereformeerde protestanten niet staatsgevaarlijk zijn. Maar het is meer dan politiek belang. Het is een diepgeworteld geloof dat het goed is wat God doet. Zelfs als vorsten zich als zakkenvullers gedragen en zich baden in luxe, roven, plunderen en verkrachten, moeten onderdanen onderdanig zijn. Het volk krijgt de regering die het verdient. Een goddeloos koning is een roede van God. „Laten wij eerst maar eens denken aan onze zonden…”
Dit accent op de voorzienigheid kan verlammend werken. Het lijkt alsof de status-quo altijd met de wil van God gelijkgesteld wordt. Zo kon het gebeuren dat in de Tweede Wereldoorlog sommigen zich met een beroep op Calvijn verzetten, terwijl vele anderen met een beroep op dezelfde Calvijn berustten in hun lot en het beste ervan maakten. Calvijn vindt trouwens dat niemand zich op hem moet beroepen. Dat zijn veel calvinisten vergeten.
Calvijn beperkt de theocratie niet tot een geloofsbelijdenis vanuit de underdogpositie. De overheid heeft ook de taak om het hemelse rijk te promoten. Zij is er ter bescherming van de eredienst, ter bevordering van de zuivere leer. Bij het opsommen van de taken van de overheid noemt Calvijn steevast deze taken het eerst. De overheid moet niet alleen de tweede tafel van de wet handhaven, maar zich ook inzetten voor de eerste tafel.
God kan die hulp wel missen, maar Hij wil dat gewoon niet. Als de overheid overspel bestraft, waarom dan niet degenen die overspel bedrijven met de leer van het heil. Als gifmengers niet op genade hoeven te rekenen, waarom zouden dan geestelijke gifmengers vrijuit gaan? (Commentaar op Deuteronomium 13:5).
Deze lijn in zijn theologie moet verstaan worden in de historische context. Godsdienstvrijheid is er nog niet. De overheid bepaalt in de zestiende eeuw welke religie overheerst. Wie het er niet mee eens is, kan zijn knopen tellen of zijn biezen pakken.
Calvijn is ook niet een soort ayatollah van Genève, die over de gewetens van de inwoners heerst. Calvijn heeft lange tijd niet zo veel invloed op de politiek en hij neemt op verschillende terreinen een gematigd standpunt in. In de jarenlange strijd over de tucht wil hij juist een nadrukkelijk onderscheid tussen kerk en staat.
Messiaanse profetieën
Zijn theocratische idealen zijn aan het Oude Testament ontleend. Daar is niets mis mee, want het Oude Testament heeft niet afgedaan. Calvijn is geen voorstander van de invoering van de oudtestamentische wetgeving. Hij maakt onderscheid tussen morele, ceremoniële en juridische wetten.
Uit een nauwkeurige analyse van de Bijbelse onderbouwing blijkt dat Calvijn de theocratische roeping van de overheid baseert op een specifieke uitleg van oudtestamentische profetieën. Hij moet wel want hij weet goed dat in de tijd van het Nieuwe Testament de overheid heidens is. Romeinen 13 spreekt wel over het ambt van de overheid, maar je kunt er geen theocratisch programma aan ontlenen.
Calvijn verwijst daarom naar teksten in het Oude Testament die spreken over het rijk van de Messias. Psalm 2 stelt dat de koningen de Zoon van God zullen kussen. Volgens Jesaja 49 zullen de vorsten de voedsterheren van Sion worden. Voor Sion leest hij de kerk.
Deze profetieën zijn niet meteen bij de komst van Christus in vervulling gegaan, maar de onderwerping van de aardse machten aan Zijn heerschappij zit wel bij het pakket van de beloften inbegrepen.
De Messiaanse profetieën over het Koninkrijk van Christus gaan in vervulling als de overheid christelijk wordt. Dit is wel opmerkelijk gezien de grote terughoudendheid waarmee Calvijn de profetieën doorgaans uitlegt, zelfs als die in het Nieuwe Testament rechtstreeks op Christus betrokken worden.
Waarom laat hij juist op het punt van de politiek zijn terughoudendheid varen? Komt dat door zijn passie om beide rijken radicaal te onderwerpen aan de soevereiniteit van God? Calvijn ziet de Reformatie niet alleen als een hervorming van de kerk, maar ook als een hernieuwde onderwerping van de overheid aan de heerschappij van Christus.
Dit beroep op het OT gaat echter wel voorbij aan de unieke plaats van Israël. Juist op dit punt wreekt zich de vervangingstheologie, de gedachte dat de kerk de plaats van Israël ingenomen heeft.
Godsdienstvrijheid
Wat betekent dat voor de erkenning van godsdienstvrijheid? Uit angst om die te beperken, weigert de Nederlandse overheid om onderscheid te maken tussen religies. Toch is zij daarin niet consequent. Zij wil geen sekteleiders bij de krijgsmacht, maar benoemt wel een radicale imam. Waarom erkent de overheid niet dat er gewoon verschil is tussen christendom en islam?
Reformatorische christenen moeten zich niet in de verdediging laten dringen. Niemand is immers voor onbegrensde godsdienstvrijheid. Kinderoffers mogen in Nederland niet gebracht worden… Hoewel? Hoe zit dat met het ongeboren leven?
Reformatorische christenen moeten zich ook niet laten aanpraten dat zij de vrijheid van godsdienst willen beknotten. De grootste bedreiging van die vrijheid vormen ongelovigen die hun vrijzinnige opvattingen aan moslims en christenen willen opleggen.
De kwestie waar alles om draait is niet de vrijheid van godsdienst, maar de vermeende gelijkheid van godsdienst. De belijdenis van de theocratie ontmaskert de ideologie van de gelijkheid. Daarom is artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis actueler dan ooit.
Bij de uitleg en toepassing van de geloofsbelijdenis mag de historische context echter niet vergeten worden. De zestiende-eeuwse invulling van de roeping van de overheid stoelt op een bepaalde visie op de oudtestamentische profetieën. Die exegese is niet bindend. Dat betekent ook dat de wijze waarop de overheid de waarheid bevordert en de leugen bestrijdt in de 21e eeuw anders kan zijn, minder direct. De overheid moet de randvoorwaarden creëren voor de verkondiging van de waarheid en de excessen van de leugen verbieden.
De overheid is geroepen om te onderscheiden tussen waarheid en leugen. Zij kan dat alleen als zij een hogere norm erkent.
Zonder het Woord is de overheid gedoemd te verdwalen. Dat weten christenen, omdat zij pelgrims zijn.
Dit artikel is een bewerking van een lezing die de auteur gisteren hield op het congres ”Calvijn op scherp”.