We zijn het opvoeden verleerd
Nederlanders lijken het opvoeden verleerd te zijn en laten instellingen en professionals de opvoedproblemen oplossen, betoogde prof. dr. Jo Hermanns dinsdag bij het aanvaarden van de Kohnstammleerstoel aan de Universiteit van Amsterdam. Jongeren en ouders moeten in hun eigen omgeving ondersteund worden, gericht op het herstel van het gewone leven. De samenvatting van zijn oratie.
Er lijkt van alles fout te gaan met het opvoeden in Nederland. Zo blijkt uit een enquête dat maar liefst 78 procent van de ouders zich ergert aan andermans kinderen. Een meerderheid (64 procent) vindt dat er strenger opgevoed moet worden. De Tweede Kamer betrok het thema opvoeding bij het debat over agressie in het publieke domein. „We hebben veel te veel prinsjes en prinsesjes die het woord nee niet accepteren en een kort lontje hebben, daar moeten we in de opvoeding en het onderwijs mee aan de slag”, aldus de PvdA-woordvoerder.Nu is kritiek op de jeugd en zijn opvoeders van alle tijden. Toch zijn er aanwijzingen dat er op dit moment wat meer aan de hand is met het opvoeden in Nederland dan het gebruikelijke gemopper op de jeugd en zijn opvoeders.
Nederland heeft een uitgebreid systeem van bijzondere voorzieningen voor jeugdigen bij wie het opvoeden en opgroeien met behoorlijke problemen gepaard gaat. Dat is een goede zaak. Algemeen toegankelijke hulp voor kinderen, jongeren en hun opvoeders die ernstige problemen tegenkomen, is een belangrijke verworvenheid van onze samenleving.
Als we ons beperken tot de zogenaamde ”geïndiceerde” zorg, kan deze worden ingedeeld in de jeugdzorg, de geestelijke gezondheidszorg, de jeugdbescherming, voorzieningen in het kader van het jeugdstrafrecht en verschillende vormen van speciaal onderwijs.
Explosief
Voor al deze vormen van bijzondere hulp geldt dat er een sterke groei te zien is: steeds meer jongeren komen terecht in speciale voorzieningen. Er zijn hardnekkige wachtlijsten in de Jeugdzorg. De instroom van kinderen en jongeren in de GGZ is explosief. Het aantal gezinnen waarop een kinderbeschermingsmaatregel van toepassing is verklaard, verdubbelde in een paar jaar. De politiecontacten van jongeren nemen sterk toe en in het verlengde daarvan groeit ook het aantal (steeds jongere) meisjes en jongens in het strafrechtcircuit. En dit alles terwijl het aantal kinderen en jongeren in Nederland niet noemenswaardig stijgt.
Naast de speciale voorzieningen zijn er voor kinderen en hun ouders talloze lokale projecten, programma’s, ‘rugzakjes’, persoonsgebonden budgetten en time-out- en reboundvoorzieningen die vaak zonder indicatie toegankelijk zijn.
Een ronduit choquerend gegeven is dat steeds meer jongeren op hun 18e in de Wajong (Wet arbeidsongeschiktheid jongeren) terechtkomen. Deze jongeren krijgen in principe voor de rest van hun leven een uitkering omdat ze niet of maar gedeeltelijk in staat geacht worden aan het arbeidsproces deel te nemen. Het is nu al duidelijk dat binnenkort 6,9 procent van de 18-jarigen een Wajonguitkering gaat krijgen.
Er is dus niet alleen een brede verontrusting over de jeugd van tegenwoordig en de opvoeding die ze krijgen, maar dit gaat ook gepaard met een toenemende instroom in allerlei speciale voorzieningen. Er lijkt echt iets aan de hand te zijn met de Nederlandse jeugd.
Dit beeld van een zorgelijke jeugd met onzekere en falende opvoeders wordt echter volledig onderuitgehaald door onderzoek dat niet kijkt naar het zorggebruik, maar naar het opvoeden en opgroeien in algemene zin. Verschillende typen onderzoek zijn beschikbaar: onderzoek waarin de actuele situatie wordt beschreven, onderzoek dat vergelijkingen maakt in de tijd en onderzoek dat de ”staat van de jeugd” op een aantal indicatoren vergelijkt met die in andere landen. Bij al deze verschillende soorten studies komt voortdurend dezelfde bevinding bovendrijven: het gaat goed met de Nederlandse jeugd en zijn opvoeding, de problemen nemen vergeleken met vroeger eerder af dan toe en in vergelijking met andere landen vallen we in positieve zin op.
Paradox
Er zijn dus twee schijnbaar tegengestelde ontwikkelingen. Aan de ene kant is er een duidelijke toename van zorg voor de jeugd en zijn opvoeders. Tegelijkertijd blijkt de jeugd zich goed te ontwikkelen, terwijl ook voor klachten over de opvoeding weinig grond is.
Vanwaar deze paradox? Volgens mij is er een dieper liggende verklaring voor. Deze heeft te maken met de manier waarop in de huidige samenleving gekeken wordt naar opvoedproblemen en opgroeiproblemen. Ik onderscheid hierin drie dimensies: het jeugdtolerantieniveau, de psychopathologisering en de criminalisering. Bij elk van de drie dimensies lijken de lijnen te ver doorgetrokken te worden of lijkt het evenwicht te ontbreken.
De eerste dimensie, de afname van het jeugdtolerantieniveau, laat zien dat de samenleving nog maar weinig kan hebben van haar jeugd. Gedrag dat nog niet zo lang geleden als gedrag werd geïnterpreteerd dat hoorde bij het jong-zijn, wordt nu als maatschappelijke overlast gezien. Jengelende kinderen, driftbuien van een peuter leiden al lang niet meer tot begrip, maar tot verwijten. Vechtpartijtjes tussen jonge pubers of een fysieke aanval van een 12-jarige wordt al snel geïnterpreteerd als gewelddadig gedrag.
Kinderen en jongeren kunnen zeker onuitstaanbaar, lastig of agressief zijn. En aan onacceptabel gedrag moeten grenzen gesteld worden. Het niveau van lastigheid dat we nog willen tolereren, is echter sterk gedaald. En als we dan last hebben van kinderen en jongeren, proberen we dat niet op te lossen door ruimte te geven, grenzen te stellen én te communiceren, maar door ”iemand te bellen”. We bellen een professional of een van de vele meldpunten. Dat is een prima idee als het gaat om kindermishandeling, huiselijk geweld of criminaliteit, maar dat zijn nu juist de problemen die onvoldoende gemeld worden. We bellen eigenlijk vooral voor die problemen waar we zelf last van hebben. Als medeburgers van onze jeugdigen lijken we het opvoeden verleerd te zijn. We hebben instellingen en professionals ”die geleerd hebben voor jeugdproblemen” nodig om onze opvoedproblemen in het publieke domein op te lossen. En daarbij komt dat er dan al heel snel geroepen wordt om maatregelen en meer bevoegdheden van de overheid om in te grijpen.
Criminalisering
De tweede dimensie heeft te maken met het op een specifieke psychopathologische, of, zo u wilt, orthopedagogische, wijze interpreteren van opvoedingsopgaven. Zorg en goede bedoelingen worden meer dan voorheen vertaald in het inschakelen van gespecialiseerde deskundigen. Deze hebben geleerd een probleem op te lossen door een diagnose te stellen en op basis daarvan een behandeling op te zetten. Daarmee worden tal van opvoedingsproblemen vertaald in psychologische aandoeningen, ontwikkelingsstoornissen, handicaps en/ of niet goed functionerende interacties in het gezin. Deze leiden tot een indicatie en daarna tot een behandeling in een van de instituties voor gespecialiseerde zorg.
Ten slotte is er de dimensie van de criminalisering. Regelovertredend gedrag van kinderen en jongeren wordt eerder en vaker gedefinieerd als crimineel gedrag en ook als zodanig behandeld. Er is een toegenomen aangiftebereidheid bij burgers als het gaat om problematisch gedrag van jongeren, en gedrag van kinderen en jongeren wordt door politie en het strafrechtsysteem steeds vaker beschouwd als crimineel gedrag dat moet leiden tot vervolging. Als het tot een veroordeling komt, worden pedagogische interventies ingezet om herhaling te voorkomen. En daar zien we opnieuw de hiervoor beschreven psychologisering en orthopedagogisering.
Hoe kunnen we weer terug naar de opvoeding? Het mooie aan het opvoeden is nu juist dat het vanzelf gaat. De meeste ouders zijn voldoende toegerust om opvoeder te kunnen worden. Niet dat opvoeden niet erg moeilijk kan zijn, maar bijvoorbeeld conflicten met kinderen of andere problemen kunnen juist geconcentreerde leersituaties bieden. Het is ook niet zo dat ouders het altijd met z’n tweeën of alleen kunnen klaren: steun en inzet van naasten en anderen is essentieel en wordt veelvuldig gezocht. Daarom gaat het meestal ook wel goed, al zal perfectie nooit bereikt kunnen worden.
Community
Nogmaals, grote groepen kinderen en hun opvoeders hebben veel aan gespecialiseerde hulp, zorg, behandeling of onderwijs. Een pleidooi om dat type voorzieningen af te schaffen zou een rechtstreekse aanval op onze beschaving zijn. En snelle en adequate reacties op overlast en criminaliteit horen bij een rechtsstaat.
Het zou te eenvoudig zijn om te verwachten dat met algemene maatschappelijke maatregelen op het terrein van welzijn, gezinsbeleid, jeugdbeleid of onderwijs dit probleem opgelost wordt. Een eerste indicatie voor de richting waarin we de oplossing moeten zoeken, wordt gegeven door het onderzoek naar de effectiviteit van de professionele interventies zelf. Uit onderzoek van de universiteit van Colorado naar duizend programma’s in de VS komen twaalf modelprogramma’s naar voren. Al deze programma’s zijn ”community based”. Dat wil zeggen dat ze (helemaal of voor een groot deel) worden uitgevoerd in gezinnen, in scholen of in bredere lokale programma’s. Professionals zijn daarbij tijdelijke en deskundige partners die kinderen, jongeren en hun opvoeders ondersteunen, zonder dat ze meteen de regie overnemen. Men zou kunnen zeggen dat met deze aanpak deskundigen geïmporteerd worden in de opvoeding in plaats van dat kinderen geëxporteerd worden naar voorzieningen.
Een stap verder in de goede richting gaat het als de community niet alleen de locatie is waar gewerkt wordt, maar de mogelijkheden die de community zelf biedt ook (mee) actief worden ingezet. Ook relatief ernstige problemen kunnen vaak met ‘gewone’ niet gespecialiseerde opvoedingsondersteuning nog het best aangepakt worden. Kortom, pedagogen horen in wijken en scholen te werken en niet in instellingen.
De auteur is hoogleraar opvoedkunde aan de Universiteit van Amsterdam, lector ”werken in justitieel kader” aan de Hogeschool Utrecht en zelfstandig adviseur op het terrein van jeugdbeleid en jeugdzorg.