Tolkien als magisch realist
Titel:
”Tolkien. Een biografie”
Auteur: Michael White
Uitgeverij: Tirion, Baarn, 2002
ISBN 90 439 0418 X
Pagina’s: 288
Prijs: € 27,50. Het zat er natuurlijk aan te komen, hoewel de Erven Tolkien er niet op zaten te wachten. J. R. R. Tolkiens ”In de ban van de ring” is in de greep van de film terechtgekomen. Op het hoogtij van de belangstelling voor het spektakel drijft ”Tolkien. Een biografie”, geschreven door Michael White, de bibliotheken en huiskamers binnen.
Wat heeft White te bieden dat Humphrey Carpenter en Joseph Pearce nog niet hebben gemeld? De laatsten hebben zich vooral gericht op de literair-wetenschappelijke aspecten van Tolkiens oeuvre, waarbij Pearce met name de thema’s en bronnen belicht die de schakel vormen tussen de bijbelse schepping en Tolkiens scheppingsmythe van Midden-Aarde. White verschaft ons veel inzicht in Tolkiens persoonlijk leven. Hij schetst zijn moeilijke jeugd; op vierjarige leeftijd verloor hij zijn vader, op twaalfjarige leeftijd zijn moeder. Zij woonden toen in Birmingham en hij en zijn jongere broer bezochten daar King Edward’s School.
De pleeggezinnen waarin ze geplaatst werden, waren geen succes. Hun protestantse familieleden in Birmingham lieten zich weinig aan hen gelegen liggen nadat hun moeder was overgegaan naar de Rooms-Katholieke Kerk. Een priester, Francis Xavier Morgan, fungeerde als vaderfiguur. Hij stimuleerde Tolkiens intellectuele ontwikkeling, zodat hij uiteindelijk met een beurs naar Oxford kon, en remde zijn romance met een drie jaar ouder weesmeisje, Edith Bratt. Pas tijdens zijn studie in Oxford kreeg hij de kans om zijn toekomstige vrouw beter te leren kennen.
White schrijft uitgebreid over de keus van Mabel Tolkien vóór het rooms-katholicisme, en de gevolgen voor de vorming van haar beide zoons. Eigenlijk weet hij niet goed raad met de invloed die haar geloof had op Tolkien. Hij ordent de feiten, beschrijft Tolkiens orthodoxie, maar doet dit op een postmoderne manier, alsof hij zeggen wil: „Je begrijpt niet dat een weldenkend mens zo star gelovig kan zijn.”
Hapklare relibrokken
White creëert een sociaal-religieus beeld van hem waarmee Tolkiens hedendaagse fans uit de voeten kunnen, schotelt hun hapklare relibrokken voor en schaart hem in de rij van ’fantasy’-schrijvers als Rowling en Eddison. Omdat hij zich echter geen goed begrip van binnenuit kan vormen van de kracht van Tolkiens christelijk gedachtegoed, mist hij het vitale punt dat Tolkiens „starre, dogmatische houding” de voedingsbodem was voor zijn scheppingsmythe. Hij gaat zelfs zo ver te ontkennen dat de mythische verhalen van Midden-Aarde christelijk geduid kunnen worden.
White durft eveneens de stelling aan dat Tolkiens verhalen een verborgen haat tegen de Rooms-Katholieke Kerk verraden, en dat dit blijkt uit de afwezigheid van (de naam van) God. Iedereen die de Bijbel kent voelt echter ogenblikkelijk aan dat ”In de ban van de ring” en ”De Silmarillion” een parabelachtige verwerking zijn van de schepping en de menselijke geschiedenis. Tolkiens liefde tot de roomse sacramentsleer en zijn geloof in de bemiddelende rol van de kerk c.q. Maria blijkt ook duidelijk uit de symbolen en de tussenkomst van geesten en engelen. De Naam is uiteraard aanwezig, maar dan in de vorm van De Ene, om de vermenging van fictie en werkelijkheid te voorkomen.
Bovengenoemde stelling van White past uitstekend in het geestelijk klimaat van het eigentijdse Engeland, maar we zullen hem toch naar het rijk van de freudiaanse fabelen moeten verwijzen. Tolkiens liefde voor de kerk van Rome was echt. Die liefde verklaart ook zijn waardering voor de Spaanse ”fideï defensor”, generaal Franco, en zijn ambivalente houding tegenover het evangelicaal enthousiasme van zijn grote vriend en rivaal C. S. Lewis.
Hobbits
White noemt drie factoren die bepalend zijn geweest voor het ontstaan van Tolkiens ”subcreatie” van hobbits en andere bewoners van Midden-Aarde. De eerste is zijn grondige kennis van de oude Noord-Europese talen, die een vruchtbare voedingsbodem vormden voor zijn verbeeldingskracht, waardoor hij de legendarische schepselen van de Oudengelse en andere literaturen (de Edda) kon omvormen en aanvullen tot een samenhangend twintigste-eeuws verhaal. Lewis heeft eens opgemerkt dat de hobbit een typisch Engels verschijnsel was: een eilandbewoner, betrokken op zijn omgeving, wantrouwig en gereserveerd. Hij voegde eraan toe dat hij nergens ter wereld bedacht had kunnen worden, „met uitzondering van Nederland.” Hier zal de Hans Brinkers-legende ook wel zijn rol hebben gespeeld, maar het is een feit dat het naoorlogse Engeland en het nog veel kleinere Nederland een hobbit-status hebben onder de naties. Misschien moeten we de Vlamingen er ook bij betrekken, en dan hebben we de Europese volkeren die dankzij hun nationaal bewustzijn zich met de hobbits van de Gouw kunnen vereenzelvigen wel zo’n beetje gehad. Tolkiens aantrekkingskracht heeft de Engelse taal verrijkt met het gezegde, ”Tolkien makes a hobbit of you”, waarbij ”hobbit” een verbastering is van ”habit” (gewoonte).
De tweede factor is dat bij Tolkien het inzicht groeide dat mythen een beschrijving vormen van de grondslagen van onze cultuur, en in die zin een waarheidsgehalte hebben dat veel groter is dan veel mensen verwachten. Het mag diffuus, splintered licht zijn, maar het is wel licht, en hij wilde het graag gebruiken om de mensen het fundament van de westerse cultuur, het christendom, te laten herontdekken.
Een derde factor is dat Tolkien een innerlijke drang kende om een nationaal epos te schrijven dat Engelse waarden zou belichamen op een manier die na de ontwikkeling van de middeleeuwse Arthur-legenden niet meer beoefend was. John Milton had eenzelfde drang tot het schrijven van zijn epos, ”Paradise Lost”, maar was streng logisch en bijbels in de uitwerking van zijn motief, volstrekt niet congeniaal met Tolkiens streven.
Inklings
De basis voor deze krachtsinspanning was al gelegd in een lees- en discussiegroep op King Edward’s School, de T.C., B.S. (Tea Club, of Barrovian Society) Er waren maar een paar leden die de slachting van de Eerste Wereldoorlog zouden overleven, maar vóór die tijd was het zaad gestrooid. De jongens hadden hun liefde voor oude talen en mythologie gemeen. Later zou de stimulerende rol worden overgenomen door de groep die Tolkien in Oxford oprichtte, de Kolbitár, een IJslands woord voor ”kolenbijters”, mensen die ’s winters dicht bij het vuur kropen en dan verhalen vertelden. Later zou de groep de Inklings (inkt-elingen) genoemd worden en dan twee beroemdheden tellen: Tolkien en Lewis. In hun wekelijkse samenkomsten in de nog bestaande pub The Eagle and the Child, liefkozend The Bird and the Baby genoemd, lazen ze voor uit eigen werk.
White maakt duidelijk dat zonder de robuuste aansporingen van Lewis, Neville Coghill en anderen, Tolkiens epos niet in de huidige vorm zou bestaan. In zekere zin is het een groepsgebeuren geweest dat Tolkien in staat stelde om vol te houden, zodat er na een halve eeuw een verhaal gekomen is dat uniek is in de Engelse literatuur. Niet eerder heeft een Engelsman zoveel inventiviteit getoond in het ontwikkelen van talen, wezens, historiën en mythologieën als Tolkien, en dat samengesmeed tot één verhalencyclus.
Het unieke karakter verklaart ook zijn populariteit bij een breed publiek. Daar kan de bitterheid van zijn literaire opponenten weinig aan af doen, zomin als het bizarre succes van de verfilming er veel aan toe kan voegen.