Caesar en zijn geheim agent
Titel:
”Was Jezus Caesar? Over de Romeinse oorsprong van het christendom”
Auteur: F. Carotta
Uitgeverij: Aspekt, Soesterberg, 2002
ISBN 90 5911 069 2
Pagina’s: 430
Prijs: € 29,98; ”Alias Paulus. De grondlegger van het christendom als geheim agent van Rome”
Auteur: T. Voskuilen, uitg. Ambo, Amsterdam, 2002
ISBN 90 2631 781 6
Pagina’s: 542
Prijs: € 24,90; ”Paulus”
Auteur: W. Wangerin, uitg. Barnabas; Heerenveen, 2002
ISBN 90 5829 261 4
Pagina’s: 461
Prijs: € 22,50. Volgelingen van Christus Jezus, gij hebt vergeefs geloofd! Uw Heere is niet meer dan een verzinsel van Flavius Josephus, alias Paulus, geheim agent van Rome. U dient niet de opgestane Levensvorst, maar in werkelijkheid Divus Iulius, de vergoddelijkte Julius Caesar, in gejudaïseerde vorm. Aldus twee recent verschenen pogingen tot totale herschrijving van de geschiedenis van de mensheid en de rol van het christendom daarin.
De ene is van de overambitieuze Nederlandse historicus Thijs Voskuilen, die eerder afstudeerde op de stelling dat Paulus een Romeinse spion moet zijn geweest en zijn inzichten nu heeft verwerkt in een roman. De andere betreft een studie van de Italiaan Francesco Carotta, die beweert dat alle bijbelverhalen over Jezus in werkelijkheid teruggaan op de grootste der Romeinse keizers, die exact honderd jaar eerder werd geboren.
Men zou zulke geschriften eenvoudig als kolder terzijde kunnen schuiven, vanuit het gezonde besef dat het onmogelijk is om door logisch exegetiseren (Voskuilen) of door historisch en etymologisch vergelijken (Carotta) 2000 jaar theologie én geschiedenis te ontgronden, als zelfs de archeologie al zo vaak glad ijs blijkt. Maar vooraanstaande wetenschappers maken dat onmogelijk. Hoewel juist zij de beperkingen van de wetenschap zouden moeten kennen, maken ze Voskuilen en Carotta tot de Einstein en de Newton van geschiedkunde en de theologie.
Galileï
Om te beginnen met Carotta, wiens boek in 1999 na tien jaar studie eerst in het Duits verscheen: in Nederland wordt hij nu door historicus Thomas von der Dunk als een genie onthaald: „Zijn stelling klinkt ronduit idioot, maar Carotta draagt tal van bewijzen aan.” Explicieter is de humanistische rechtsfilosoof Paul Cliteur, die Carotta vergelijkt met Charles Darwin en die theologen en historici ertoe oproept het materiaal niet te snel terzijde te schuiven. Overigens verwijst de Nederlandse uitgever van het boek naar Galileï, om vervolgens de hoop uit te spreken dat de lezers niet zullen weigeren een blik in de telescoop te werpen.
Dan Voskuilen. Dat De Telegraaf zijn boek een „bom onder het Nieuwe Testament” noemt, is tot daar aan toe. Maar dat een erudiet historicus als prof. dr. Frans Ankersmit uit Groningen de theorie „zeer overtuigend” vindt, is opmerkelijk. „Ik las het in één adem uit”, zegt hij, „het is een prachtig betoog van een literair talent, nog nooit zoiets meegemaakt.” Verbazing wekt ook de voorspelling van prof. Robert Eisenman van California State University: „Deze op grondig onderzoek gebaseerde conclusies zullen het westerse religieuze gedachtegoed op zijn grondvesten doen schudden.”
En dus besloot ik mij eens voorzichtig te laten meenemen in de wereld van wantrouwen waarin Carotta en Voskuilen zich bevinden en mij te laten voeren langs de paden van list en historiebepalend bedrog. Op hope en bede mijn nuchter verstand niet te verliezen en al helemaal mijn geloof niet. Waarom ik iedereen hier ook maar meteen ontraad om mij te volgen, tenzij men de discussie zoekt met moderne gelovigen zoals Cliteur en Ankersmit of wil weten waar zulk geloof toe leidt. Want het sticht niet, dat zal blijken.
Déjà-vu-ervaring
Met enig dédain zou je Carotta kunnen vergelijken met de fantast Von Däniken, die in de jaren ’60 opzien baarde door te publiceren onder de veelzeggende titel ”Waren de goden astronauten?”. Maar zo gek is de Italiaan niet helemaal. De vergelijking die hij trekt tussen Christus en Caesar is niet geheel irreëel en hij weet haar over tal van schijven en schakels met enige geloofwaardigheid vol te houden. Hij komt daardoor al iets meer in de buurt van de bekende poging van de Nederlandse nieuwtestamenticus Labuschagne om het bijbelboek Deuteronomium te ontleden met rijkelijk ver doorgevoerde getallensymboliek.
Dat kan drie redenen hebben. Of Carotta heeft gelijk en de bijbelse ideeën over Jezus Christus zijn werkelijk ontleend aan de geschiedenissen van Julius Caesar, óf er is een andere reden waarom er tussen die twee parallellen te trekken zijn, óf tussen elk willekeurig samengeraapt paar van persoonlijkheden valt na tien jaar diepe studie wel vergaande overeenkomst te verdedigen. Carotta zelf ziet geen andere mogelijkheid dan de eerste. Christus is Caesar, Christus’ Kapernaüm is Caesars Corfinium, Galilea is Gallië en Judea is Italia/Ionië, de Jordaan is de Rubicon (inclusief oversteek), Nicodemus is Nicomedes (inclusief nachtelijk gesprek), Martha is Martha (inclusief gestorven broer), Judas is Brutus (inclusief verraad), het sanhedrin is de senaat en Pilatus is Lepidus.
Volgens Carotta is dat het begin van een „voortdurende déjà-vu-ervaring.” De naam Julius Caesar Gaiuszoon blijkt etymologisch gemakkelijk om te zetten in Jezus van Nazaret Mensenzoon. Het teken dat behoort bij Caesars titel ”pontifex maximus” komt sterk overeen met het monogram voor ”christos” in veel oude handschriften - de gekruiste P en X. Beiden stammen af van de hoogste adel: Caesar van Aeneas en Christus van David, en beiden staan behalve om hun vastberadenheid ook bekend om hun „bewonderenswaardige mildheid.”
Beiden beginnen hun werk in een noordelijke buurstaat, moeten een rivier oversteken, komen daar een voorganger tegen (Johannes is Pompeius), benoemen twaalf aanhangers, zijn voortdurend onderweg, worden verraden en vermoord, terwijl in beide gevallen iemand de handen in onschuld wast. Zelfs het kruis is bij Caesar aanwezig, betoogt Carotta, hoewel hij meent dat Christus al bij Zijn arrestatie in de hof is doodgestoken. Caesar zou na zijn dood hangend aan een kruisbeeld aan het volk zijn vertoond - om schuldgevoelens los te maken.
Dit alles en nog meer brengt Carotta -soms via wel heel vergaande etymologische trucjes- tot de conclusie dat het oudste en kortste evangelie, dat van Markus, een „boers-naïeve, omgewerkte Griekse vertelling van een Latijnse vita van Julius Caesar” moet zijn. Door taalverwarring en „epische verdichting” worden Ceasars legendarische daden weergegeven als wonderen van Christus. Ook belangwekkende passages uit Ceasars redevoeringen komen in gewijzigde toestand terug in het evangelie.
Geen motief
Het boek van Carotta valt echter door de mand bij het eerste het beste aan de recherche ontleende onderzoek: het mist een motief. De Italiaanse theoloog-filosoof-techneut-linguïst meent dat de Romeinsgezinde Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus wellicht de geheime schrijver achter de Paulus-brieven is, maar wat kan die er voor belang bij hebben gehad om de keizercultus te verplaatsen naar een Joodse context en die vervolgens te propageren in steden en streken waar de authentieke Caesar-verheerlijking al volop bloeide? En verder: hoe kon het vroege christendom al voor de verwoesting van Jeruzalem (70) vele aanhangers hebben als er nooit een Joodse Christus had bestaan?
Resten de twee andere opties. Persoonlijk geloof ik met de rooms-katholieke priester-cultuurhistoricus Anton van Hooff dat je -als je de zaken maar ver genoeg doordrijft- iedereen met iedereen kunt vergelijken. Als je er maar een decennium voor uittrekt, kan George Bush tot geestverwant van Bin Laden worden gemaakt en Confucius tot schrijver van de Koran. En dan zijn we inderdaad weer dicht bij Von Däniken en zijn astronauten.
Maar de evangelische voorman prof. dr. Willem Ouweneel biedt nog een andere uitweg. In zijn boek ”De negende Koning” beschrijft hij de geschiedenis als een voortdurende strijd tussen Israël en Edom, de Joodse traditie en het Romeinse Rijk. Een strijd dus tussen de God en de messias van Israël en de caesars van de wereld. Zo beschouwd kunnen er bepaalde (zelfs bovennatuurlijke) parallellen zijn, zonder dat we Christus en Caesar hoeven te vereenzelvigen.
Blasfemisch
Met de roman ”Alias Paulus” van Thijs Voskuilen kunnen we sneller klaar zijn. Het betreft een betoog met wetenschappelijke pretenties dat in de vorm van een roman wordt aangeboden. Nu is dat op zich al erg onzuiver, maar als gaandeweg blijkt dat het uitdraait op pure blasfemie is het niet meer overdreven om Voskuilen te verdenken van antichristelijke rancune. Waarom anders maakt hij van Jezus niet alleen een anti-Romeinse verzetsstrijder, maar ook een vloeker en een hoereerder?
In tegenstelling tot Carotta heeft Voskuilen veel motief en maar weinig serieuze onderbouwing. Zijn betoog start bij de constatering dat de brieven van Paulus wel erg gunstig van toonzetting waren voor het gezag van de Romeinse bezetter. Zo moet hij volgens Voskuilen zijn tweede brief aan de Korinthiërs welhaast hiklachend hebben opgeschreven. Wat een trucages om die gekke Joden zo te misleiden en aan Rome te binden!
In deel één, een veel te lange televisiediscussie, laat Voskuilen zijn inzichten verdedigen door de Amerikaanse filmheld Will Hunting. Ertegenover stelt hij een halfslachtige theologieprofessor die luistert naar de bizarre naam Kotzwinkle. Keer op keer moet die toegeven dat het er toch wel erg op lijkt dat Paulus’ bekering pure namaak was, dat Paulus door de Romeinen werd beschermd en dat hij er met list en bedrog in slaagde de anti-Romeinse angel uit het Joodse geloof te halen.
De evangeliën zouden volgens Voskuilen zijn geïnspireerd door Paulus’ opvattingen en dus diens leugens bevatten. In werkelijkheid was Jezus volgens hem niet iemand die de keizer wilde geven wat des keizers was, maar een verzetsstrijder die door de Romeinen als staatsgevaarlijk werd beschouwd en daarom vermoord. Wat Voskuilen echter niet duidelijk weet te maken, is waarom geheim agent Paulus na Christus’ dood op zendingsreis ging, waarom het aantal volgelingen van die dode Christus zich door de hele toen bekende wereld uitbreidde en waarom hun geloof ook maar een klein beetje staatsgevaarlijk zou zijn.
Heidenapostel
Wie een veel reëler beeld wil krijgen van Christus’ leven en dood onder de Romeinen, leze Paul Maiers roman ”Pontius Pilatus”. Met inachtneming van het buitenbijbelse bronmateriaal schetst deze Amerikaanse historicus een heel geloofwaardig beeld van de messias die door de Joden zelf ter dood werd veroordeeld, terwijl de vertegenwoordiger van het Romeinse gezag zijn handen in onschuld wast. De druk waaronder Pilatus stond door de recente val van de Romeinse ’onderkoning’ Seianus, kan hem inderdaad hebben gebracht tot het veroordelen van een onschuldige.
Wie geïnteresseerd is in een reëel en bijbelgetrouw verhaal over Paulus, die leze ”Paulus”, een recentelijk in Nederland verschenen roman van Walter Wangerin. In tegenstelling tot Voskuilen schildert Wangerin Paulus als een echte Jood, als Saul, die na zijn ontmoeting met Christus de grote heidenapostel wordt. Om die reden krijgt hij de naam Paulus en strijdt hij voor de positie van heidengelovigen met mannen als Jakobus de Rechtvaardige -broer van Jezus-, die willen dat zij zich laten besnijden en zich houden aan de oude Joodse spijswetten.
Het boek van Wangerin is opgedeeld in allemaal korte en langere hoofdstukken waarin steeds een van de personen uit de geschiedenissen van Paulus aan het woord is: Barnabas, Timótheüs, Priscilla, Lukas, Jakobus. Ook gedeelten uit de brieven van Paulus worden geciteerd. Het geheel is bijbels, waarbij belangrijke theologische inzichten zijn verwerkt. Zo voegt Wangerin in een citaat uit Paulus’ brief aan de Galaten enkele woorden toe, waardoor de schijnbare tegenstelling tussen Galaten 1 en Handelingen 9 (wat deed Paulus na ’Damaskus’?) wordt opgelost.
Eenmaal echter gaat Wangerin in het verwerken van dergelijke inzichten te ver. Zijn verhaal over de breuk tussen Barnabas en Paulus is meeslepend, maar correspondeert niet geheel met wat we er in Handelingen 15 over lezen. Ook maakt Wangerin de kloof tussen Jakobus en Paulus op zeker moment zo groot dat je je afvraagt hoe groot een geschil tussen bijbelschrijvers eigenlijk kan zijn.
Titel: Maar over het geheel genomen, blijft Wangerin geloofwaardig. Je realiseert je dat het zo gegaan zou kunnen zijn, al is dat soms anders dan je uit jezelf zou hebben vermoed. Het bezwaar tegen een bijbelse roman is dat beelden zich zo vast kunnen zetten dat ze je lezing van de Bijbel langdurig kunnen beïnvloeden, maar het mooie is dat ze een stuk bijbelstudie bieden. En daarom blijft de Paulus van Wangerin op mijn boekenplank staan, terwijl ik de Paulus van Voskuilen misschien wel in mijn tuin ga verbranden.
Titel: