Diaconie en crisis
Op een enkele plaats hangen ze nog: de busjes met het opschrift ”Voor den armen”. Anno 2009 krijgen ze een andere betekenis dan alleen de antiquarische. Een hervormde wijkgemeente in Apeldoorn collecteerde gisteren voor een speciaal crisisfonds, bedoeld ter ondersteuning van mensen die door de economische malaise financieel in problemen zijn geraakt.
Het is niet verwonderlijk dat gemeenteleden zich soms afvragen wat het diakenambt vandaag de dag nog inhoudt. De indruk kan ontstaan dat hun belangrijkste werk bestaat uit het inzamelen van de collectegelden. Het bevestigingsformulier spreekt echter ook over een andere taak: het uitdelen. In veel gemeenten blijft dit beperkt tot het jaarlijks invullen van een aantal acceptgiro’s van charitatieve stichtingen. Het grootste deel van de leden is verzekerd tegen ziektekosten en brandschade, werkloosheid komt nauwelijks voor en in geval van nood is er de bijstand. En dat is maar goed ook, zo is de gedachte, want anders zou de diaconie tegenwoordig die lasten nooit kunnen opbrengen.Dat is echter een verkeerde redenering. Het diakenschap is niet een menselijke uitvinding uit een periode waarin grote armoede heerste, maar heeft zijn wortels in de vroegchristelijke kerk, ingesteld door de eerste apostelen. Nadat dit ambt in de roomse kerk min of meer in de vergetelheid raakte, is het in ere hersteld door Calvijn. Anders dan Luther stelde hij dat de kerk de armenverzorging niet zomaar aan de staat mag overlaten.
Inderdaad is het een taak van de overheid, als het schild der zwakken, om de armoede te bestrijden. Maar de diaconie heeft daarnaast een volwaardige plaats, die in eerste instantie vooral de eigen leden betreft. Een diaken is meer dan een ambtenaar: hij handelt niet alleen uit plichtsbesef maar ook uit liefde.
De huidige economische crisis is daarom een goede aanleiding voor diaconieën om zich nog eens op hun taak te bezinnen. Terwijl iedereen weet dat steeds meer gezinnen en alleenstaanden in financiële problemen raken, is er meestal grote schroom om naar de diaconie te gaan.
Aan de ene kant is dat begrijpelijk: niemand loopt graag te koop met zijn armoede. Zo’n collecte als in Apeldoorn kan echter een middel zijn om het onderwerp bespreekbaar te maken. Het besef dat anderen uit de eigen gemeente voor dit doel geld hebben afgestaan, maakt het makkelijker een diaconale gift aan te nemen.
Bovendien is de genoemde schroom ook misplaatst. Juist het gegeven dat het diakenambt een goddelijke instelling is, maakt de gang naar de diaconie niet anders dan die naar een predikant voor een ziek familielid. Wie hierbij aarzelt, moet zich afvragen of misschien zijn trots een rol speelt.
Niettemin blijven de middelen van een diaconie beperkt. Maar ook wie zijn huis moet verkopen, zijn bedrijf failliet ziet gaan of zijn baan verliest, klopt niet tevergeefs aan. Als financiële hulp niet mogelijk is of ontoereikend blijkt, dan kunnen diakenen wel de weg wijzen naar andere instanties. En in elk geval zullen ze „niet alleen met de uiterlijke gift maar ook met troostelijke redenen uit het Woord van God aan de armen en ellendigen hulp bewijzen.”