Zingen van zegen op het strand
Hij komt al dertig jaar in Oost-Europa om christenen te bemoedigen en toe te rusten. In de eerste periode, voor de val van de Muur, leverden zijn reizen soms angstige momenten op. Meer dan eens was het smokkelen van Bijbels en christelijke lectuur met grote spanning omgeven. Is Dick van den Noort, scheidend voorzitter van stichting Kom over en help, een avonturier? Hij lacht. „Toch wel, ja. Maar als avonturierzin niet is verbonden met geloofsvertrouwen en opdrachten die de Heere geeft, is het niks waard.”
Het gebeurde op het strand in het zuiden van Oekraïne. Van den Noort (60) had er een bijeenkomst met zo’n 25 voorgangers die veel hulpvragen hadden, vooral op materieel gebied. „We moesten zeggen: Beste broeders, we zouden jullie graag met alles willen helpen, maar ons budget is zeer beperkt. We kunnen nauwelijks aan een fractie van jullie vragen beantwoorden. Ze zeiden: Dat begrijpen we, maar we hebben een God in de hemel Die ons zal helpen. Daar zijn we óók van overtuigd. Toen staken ze de armen in elkaar en zongen ze op het strand: Er komen stromen van zegen, dat heeft Gods Woord ons beloofd. Het geloofsvertrouwen dat deze mensen uitstraalden, vond ik enorm indrukwekkend.”Moeiteloos schakelt hij over op een andere gebeurtenis die in zijn geheugen staat gegrift. „Na de Wende was er in Moldavië een evangelisatiebijeenkomst met een kerkkoor. Aan het eind werd gevraagd of iemand zijn huis beschikbaar wilde stellen om de volgende zondag een dienst voor belangstellenden te houden. Een vrouw vroeg toen aan de voorganger: Kan jullie God ook regen geven? Het was namelijk een heel droge periode. De man antwoordde: Mijn God kan alles wat Hij wil en wat nodig is. Kunt u om regen bidden? vroeg de vrouw. Die voorganger heeft dat gedaan. Een halfuur nadat iedereen was vertrokken, begon het te regenen. Dat ging de hele avond door. Aan het eind van de dag belde die vrouw: Mijn huis staat volgende week open. Daar is later een huisgemeente ontstaan, die uiteindelijk is uitgegroeid tot 150 leden.”
In zijn woonkamer in Kampen haalt Van den Noort –net terug van een tweedaagse reis met leerlingen van de Pieter Zandt Scholengemeenschap naar Londen– de ene na de andere herinnering op, als hij terugblikt op dertig jaar Oost-Europawerk. Via een plaatselijk initiatief raakte hij in 1980 betrokken bij het werk van stichting Kom over en help, die dit jaar haar 35-jarig bestaan viert. Behalve zijn baan in het onderwijs –op de Pieter Zandt is hij teamleider gemengd theoretische leerweg– nam zijn inzet voor kerken achter het vroegere IJzeren Gordijn hem de afgelopen decennia sterk in beslag. De laatste twintig jaar hanteerde hij de voorzittershamer van Kom over en help. De stichting kondigde vorige week zijn afscheid aan.
Van den Noort werd in 1948 geboren in Zeist. Samen met vier jongere zussen groeide hij op in het Utrechtse dorp Langbroek, waar zijn vader directeur van de middenstandsbank was. „We woonden op 12 kilometer afstand van de kerk waarvan we lid waren: de gereformeerde gemeente van Zeist. Vanwege de afstand kerkten we lange tijd in de hervormde gemeente van Nederlangbroek. Pas nadat mijn vader, in de jaren zestig, een auto had gekocht, gingen we in Zeist naar de kerk. Ik ben daar wel altijd naar catechisatie gegaan.”
Aan zijn jeugd bewaart hij goede herinneringen. „Ik ben in een warm nest groot geworden. Mijn ouders lieten zich er alles aan gelegen liggen hun kinderen een geloofsopvoeding mee te geven waartegen ze krachtens de doopbelofte ja hadden gezegd. Wat mezelf betreft, moet ik tot mijn grote schande eerlijk bekennen dat godsdienst voor mij in mijn jonge jaren een plichtmatige zaak was. Het godsdienstige besef was puur uiterlijk aanwezig.”
Bewaart u bijzondere herinneringen aan identificatiefiguren uit uw jeugd?
„Dan denk ik vooral aan de periode vanaf mijn achttiende, toen we naar Kampen waren verhuisd. Ik heb goede herinneringen aan kinderbijbelschrijver Joh. Vreugdenhil, die daar directeur van de basisschool was en op een indringende manier jong en oud kon bepalen bij de waarde van het levende geloof in de Heere. Een andere identificatiefiguur was ds. P. Honkoop, die 28 jaar in de gereformeerde gemeente van Kampen heeft gestaan. Hij had een bepaalde nuchterheid, die mij ook eigen is. Het aambeeld waarop hij altijd hamerde, was: wat betekent Christus voor jou persoonlijk? Het antwoord op die vraag is het ijkpunt voor het geestelijke leven.”
Toen u 25 jaar was overleed uw vader. Wat betekende zijn sterven voor u?
„Nadat mijn vader op 49-jarige leeftijd overleed, kwam de vraag op me af: Zou ík kunnen verschijnen voor de Heere God? Het antwoord was nee. Er moest een verandering in mijn zondige leven komen. Dat heeft geleid tot een intensieve zoektocht om vastigheid in mijn leven te krijgen.
In 1975 ben ik tot levend geloof gekomen. De Heere sprak tot mij door middel van het eerste vers van Jesaja 43, waarin onder meer staat: „Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijn.” Heel sterk kwam de vraag op mij af: Geloof je dit, wat Ik heb gezegd? Ik kon toen niet anders zeggen dan dit: „Wat U nu gezegd hebt, houd ik voor waar. Ik geloof het, ik zal voor U buigen. Dank U, Heere.”
Het volgen van de Heere ging met vallen en opstaan, maar mijn leven kreeg vanaf dat moment wel een belangrijke wending. De vraag werd geboren: Heere, wat wilt U dat ik doen zal? Dat was ook de vraag bij mijn stap in het Oost-Europawerk: Is dit Uw wil, mag ik dit doen?”
In 1968 had u de Roemeense predikant Richard Wurmbrand ontmoet. Wat maakte hij bij u los?
„Hij sprak op een bijeenkomst in de Nieuwe Kerk in Delft. Op de preekstoel in die stampvolle kerk trok hij zijn overhemd omhoog en liet hij de wonden zien die hij in gevangenschap had opgelopen. Onvergetelijk. Zijn kerntekst was: Als één lid lijdt, lijden alle leden mee. De predikant vroeg: Lijdt u mee met de christenen in mijn land, degenen die in de gevangenis lijden vanwege hun geloof? Die avond heb ik gebeden: Heere, als U me wilt gebruiken ten dienste van de vervolgde kerk, wilt U me dat dan alstublieft duidelijk maken?
Aan het eind van de bijeenkomst kon je een envelopje meenemen waarin een Marcusevangelie zat om op te sturen naar een gelovige in de Sovjet-Unie of in Roemenië. Dat was met zo veel geheimzinnigheid omgeven, dat verscheidene van mijn medestudenten aan pabo De Driestar dat niet durfden. Die zeiden: Stel je voor dat de geheime dienst mijn adres heeft en dat ik daar later last mee krijg. Het communisme vormde in die tijd voor de westerling een enorme dreiging. De grote beer van Rusland moest je op afstand houden. Daar snappen mijn leerlingen vandaag de dag helemaal niets meer van.”
Ruim tien jaar later ging u voor het eerst met Bijbels de oostgrens over.
„Vanaf het moment dat ik ds. Wurmbrand had horen spreken raakte ik steeds meer betrokken op de lijdende kerk. Ik las er boeken over. Thuis baden we elke zondag –aan de hand van kaarten van Open Doors, dat toen nog Kruistochten heette– voor mensen die waren gevangengenomen of in een strafkamp zaten én hun familie. Intussen bleef het gebed: Als U voor mij wegen wilt openen om meer te doen dan bidden, maak het me dan bekend. Toen in 1979 een collega vroeg of ik mee wilde naar Tsjechië en Slowakije, aarzelfde ik geen moment. Het was voor mij een duidelijk antwoord op mijn gebeden.”
De eerste keer ging Van den Noort op pad met een Lada met aanhanger. „Tussen de bagage hadden we wat kinderbijbels en Hongaarse Bijbels gestopt. Die werden er aan de Tsjechische grens uitgehaald, nadat de douane het boek ”Pastorale 1943” van Simon Vestdijk had gevonden. Op de voorkant stond de afbeelding van een soldaat. „Spionage!” riep de douanier. Dat was de aanleiding om verder te zoeken. We moesten al onze boeken naar de Oostenrijkse douane brengen, voordat we verder mochten. De Oostenrijkse beambten hebben de Bijbels voor ons bewaard. Een collega van mij heeft ze daar later opgehaald en alsnog de grens van Tsjechië over gekregen.”
Samen met vrouw en kinderen reisde Van den Noort jarenlang tijdens de zomervakanties naar het Oostblok met een camper waarin Bijbels verborgen waren. Elke keer was er de spanning of hij de lading ongemerkt over de grens zou krijgen en, soms in het holst van de nacht, veilig op de plaatsen van bestemming kon afleveren.
Lukte het in gespannen situaties het hoofd koel te houden?
„De spanning liep soms behoorlijk hoog op. Er waren momenten dat ik dacht: Waar ben ik aan begonnen? Ik wou dat ik thuiszat. In Oost-Duitsland reden we een keer de camping af om lectuur weg te brengen. We kwamen meteen in een file terecht en zagen dat elke auto werd gecontroleerd. Op zo’n moment krijg je het erg benauwd en houd je er rekening mee dat de lectuur wordt ontdekt en in beslag genomen. Maar tot onze grote opluchting werden wij eruit gehaald omdat we een westerse auto hadden en mochten we meteen doorrijden.
Ook het afleveren van de lectuur leverde vaak benauwde momenten op. Dat gaf afhankelijkheid. We zijn meer dan eens onderweg gestopt om eerst met elkaar te bidden, voordat we verder gingen. Heel wat keren ervoer ik juist op momenten dat de spanning bijna ondraaglijk werd, dat ik rust ontving.”
Waar was u op 9 november 1989?
„Hier thuis. Ik hoorde het nieuws van het vallen van de Muur op de radio. Dat was heel apart. De zomer daarvoor had ik nog een ontmoeting gehad met een Oost-Duitser in Bulgarije, die verzuchtte: Ik vrees dat het communisme het eeuwige leven heeft. Gezien de politieke ontwikkelingen –Gorbatsjov was toch een heel andere leider dan zijn voorgangers– vroeg ik me daarna wel eens af: Zóú het communisme altijd blijven? Toen op 9 november 1989 de Muur viel, gebeurde dat niet helemaal onverwacht, maar op die dag kwam het wel als een donderslag bij heldere hemel.”
Welke verwachting wekte de Wende bij u?
„Het was duidelijk dat er een andere periode zou aanbreken, maar ik wist op dat moment niet goed wat ik kon verwachten. Hoe zou de kerk op de openheid reageren? Achteraf gezien is de periode na de Wende het meest indrukwekkend geweest. Er was een explosie aan evangelisatieactiviteiten. De kerk in het oosten zei: Als we nu niet werven, dan sterven we. Overal, in elk land, probeerden christenen op allerlei manieren mensen vanaf de straat in de kerk te krijgen. Het aantal kerkleden groeide stormachtig. Er was een enorme honger naar het Woord. In Moldavië zagen we in vijf jaar tijd twintig nieuwe gemeenten ontstaan. Na vijf, zes jaar veranderde dat. Toen sloeg het materialisme toe.”
Hoe veranderde de omwenteling uw werk in Oost-Europa?
„Smokkelen was niet meer nodig. Het eerste wat we deden, was onze hele lectuurvoorraad met een aantal vrachtauto’s openlijk wegbrengen. We kregen te maken met een kerk die steun vroeg om zich te kunnen ontwikkelen, door middel van lectuur en toerusting van predikanten. Veel predikanten hadden nauwelijks opleiding. Het gevaar van exegetiseren op de klank af was behoorlijk groot. We gingen daarom toerustingsconferenties beleggen. Er kwam ook veel vraag naar steun bij kerkbouw. Inmiddels richten we ons vooral op het zelfstandiger maken van de kerken.”
Wat kan de gereformeerde gezindte in Nederland van de kerken in Oost-Europa leren?
„De ongecompliceerdheid en directheid van het geloof van de mensen daar spreekt me aan. Een Oost-Europeaan die overgaat tot het christelijke geloof, beseft heel sterk dat er maar één weg is om gered te worden van zijn zondige leven, namelijk vluchten tot de Heere Jezus Christus. Tijdens de doopdienst beantwoordt hij drie vragen. Weet je dat je een zondaar bent voor God? Weet je dat je van dat zondige leven gered bent door de Heere Jezus? En beloof je in de dienst van de Heere een geheiligd leven te leiden? Op elk van die vragen antwoord hij met ”ja”. Dat is een heel direct getuigenis, waar veel van uitgaat.”
Hoe gaat u om met theologische en liturgische verschillen tussen de kerken in Oost-Europa en die in Nederland?
„Ik ben lid van de Gereformeerde Gemeenten. Daar heb ik de Heere leren kennen en ik ben blij met de Woordbediening die ik er elke zondag hoor. Maar ik ben ook gaan beseffen dat de Gereformeerde Gemeenten maar een onderdeeltje zijn van het koninkrijk van God. In andere delen van de wereld heeft de Heere ook Zijn kinderen, die soms onder een andere theologische beademing zijn grootgebracht. Kennelijk geeft de Heere ook daar Zijn zegen.
In het Oost-Europawerk hebben we thema’s als volwassendoop of kinderdoop niet uitgespit, al spraken we er wel over. Zowel in Oost- als in West-Europa worden zondaren verzoend met God door de Heere Jezus Christus. Als er op dat essentiële punt herkenning is, kan ik over veel verschillen heen kijken. Dan mogen we ons er samen in verheugen dat we deze God mogen dienen.”
Tijdens uw reizen hield u talloze meditaties. Wat was het belangrijkste dat u de mensen wilde meegeven?
„De meeste meditaties heb ik uitgesproken in een evangelisatiesetting. Daarin wilde ik vooral doorgeven dat, om met de gelijkenis van de verloren zoon te spreken, er een liefhebbende Vader in de hemel is Die wacht op de terugkeer van verloren zonen en dochters. En dat Hij hen niet zal afwijzen. Heel sterk kwam dat laatste op me af toen ik over die gelijkenis sprak in een gevangenis in de Moldavische hoofdstad Kishinev. Voor me stonden moordenaars en dieven, mensen die voor de Heere niet konden bestaan. Toen ik in hun ogen keek, besefte ik: Jullie hebben de Heere nodig. Ik heb de oproep gedaan: Kom tot inkeer, ga nadenken over je leven. Op dat moment kreeg ik te geloven dat er tijdens die dienst een paar mensen –en hopelijk nog veel meer– dat daadwerkelijk hebben gedaan.”
„In gesettelde gemeenten wilde ik vooral een boodschap van vertroosting en bemoediging meegeven: Jullie situatie is moeilijk, maar houd moed, want onze Heere ziet de verdrukking. Het is een verdrukking van tien dagen. Er komt een einde aan. Wees getrouw.”
In hoeverre hebben de jarenlange contacten met Oost-Europese christenen u persoonlijk veranderd?
„Mijn visie op evangelisatiewerk en hulpverlening heeft zich er verder door ontwikkeld. Ook heb ik meer zicht gekregen op de trouw die de Heere God betoont. Alles wat na dertig jaar werken overblijft, vind je terug in de titel van het boekje dat ik in 2007 schreef: ”Slave ne Bog!” God alleen de eer. Dat is in mijn leven blijven haken.
Calvijn maakte het tot zijn levensdevies: Hoe eer ik de Heere? Christenen in Oost-Europa hebben me daar telkens voorbeelden van gegeven. In elke kerkdienst komt het ”Slave ne Bog” naar voren. Dat kan natuurlijk een uitgesleten uitdrukking worden. Maar we zouden ons er wel eens wat meer van bewust mogen zijn dat de Heere alle eer in ons leven moet hebben. We kunnen niets doen dan door Zijn kracht.”
Na dertig jaar zet u een punt achter het werk. Wat is Dick van den Noort zonder Kom over en help?
„Een gelukkige huisvader. Ik ben getrouwd met een lieve vrouw. Samen hebben we zes kinderen en achttien kleinkinderen, in wie ik naast mijn werk op school best mijn vermaak kan vinden. Kom over en help draait zonder mij echt wel door. In de afgelopen dertig jaar heb ik wat werkzaamheden mogen verrichten. Ik was slechts een nietig instrumentje. Mijn krachten heb ik graag aan dit werk gegeven, maar ik ben er ook van overtuigd dat de Heere mij helemaal niet nodig heeft.”