Vraagtekens bij een overwinningsleven
Andrew Murray (1828-1917) is een van de bekendste Zuid-Afrikaanse theologen. Het gedachtegoed van deze predikant, die zijn leven lang de Nederduits Gereformeerde Kerk, diende, is een van de wortels van de theologie van de Pinksterbeweging.
In het bijzonder de hervormde dr. J. H. Gunning (1858-1940), een vertegenwoordiger van de rechtervleugel van de ethische richting in de Hervormde Kerk heeft zich beijverd om de geschriften van Murray in Nederland bekendheid te geven.Na de Tweede Wereldoorlog heeft de Haagse pinksterevangelist Johan Maasbach (1918-1997) vele boeken van Murray laten uitgeven. Ook uitgeverij De Banier publiceerde een aantal boeken van Murray. Bij deze uitgeverij verscheen een uitgebreide biografie van Murray van de hand van L. J. van Valen. In deze biografie wordt het leven van Murray geplaatst in de context van de theologische, kerkelijke en politieke ontwikkelingen van Zuid-Afrika. De meeste nadruk valt echter op het (geestelijke) leven van Murray.
Murray had, zoals zijn naam verraadt, Schotse wortels. De komst van zijn vader als predikant naar Zuid-Afrika had te maken met het feit dat de Kaapkolonie sinds 1806 onder Engels bestuur stond. Andrew was de tweede zoon in dit predikantsgezin. Net als zijn broer John volgde hij zijn middelbare schoolopleiding in Aberdeen in Schotland en studeerde hij theologie aan de universiteit van Utrecht.
In Schotland waren de broers getuige van de opwekking waarbij William Chalmers Burns, vriend van Robert Murray McCheyne, betrokken was, terwijl zij in Nederland in contact kwamen met de kringen van het Réveil. Zij voelden zich vooral tot de zogenaamde ethisch-irenische richting aangetrokken. Een vertegenwoordiger daarvan is Nicolaas Beets, in de literatuur bekend als de schrijver van ”Camera Obscura”.
Opwekking
In Zuid-Afrika heeft Murray een viertal gemeenten gediend. De zending onder de zwarte bevolking van Zuid-Afrika lag hem na aan het hart. Niet alle Boeren vielen hem daarin bij. Dat lag anders voor de Paul Krüger, de latere president van Transvaal. Al had hij een andere theologische ligging dan Murray, hierin steunde hij hem van harte.
In zijn laatste gemeente Wellington, die hij vanaf 1871 tot aan zijn dood diende, was Murray getuige van en instrument voor een opwekking. Als redacteur van het invloedrijke kerkblad De Kerkbode kreeg hij de gelegenheid zijn specifieke visie op de heiligmaking te verbreiden. Volgens Murray is de rechtvaardiging door het geloof slechts het begin van het geestelijke leven. Wie daarin blijft steken, leeft onder de maat.
De Gekruisigde is volgens Murray de verzoening van het verleden van een christen en de Opgewekte zijn leven voor het vervolg. Wie niet uit de overwinning van de opgestane Christus leeft is een vleselijk christen. In dit overwinningsleven laat de christen de klacht over de zonde achter zich en wordt door Zijn tegenwoordigheid elke zonde ten onder gehouden.
Bedenkingen
Van Valen geeft aan dat de prediking van Murray bedenkingen opriep. De zogenaamde Doppers, die zich later kerkelijk afzonderlijk organiseerden, hadden zich nooit helemaal in zijn prediking kunnen vinden. Kritiek was er ook van S. J. du Toit en zijn zoon J. D. du Toit, beiden volgeling van Abraham Kuyper.
Van Valen beschrijft het leven en de inzichten van Murray, afgezien van het slothoofdstuk, vrij kritiekloos. In dit laatste hoofdstuk geeft hij aan dat Murrays theologie in een aantal opzichten niet spoorde met die van de Reformatie. Voor wie zondag 23 van de Heidelbergse Catechismus naast de theologie van Murray legt is dat direct duidelijk.
Een van mijn bezwaren tegen deze levensbeschrijving is dat de kritiek die in het slothoofdstuk naar voren komt, wel heel weinig in de levensbeschrijving die daaraan voorafgaat tot uiting komt. Van Valen wekt in de levensbeschrijving zelf bijvoorbeeld de indruk dat de Doppers niet alleen cultureel maar ook theologisch sterk aan het Nederlandse erfgoed vasthielden en dat dit samen met een overmatige benadrukking van de uitverkiezing hun reserves ten opzichte van Murray verklaart.
Wie de biografie zelf goed leest, moet al vragen krijgen bij deze verklaring. Duidelijk is dat Murray niet alleen moeite had met de gereformeerde rechtvaardigingsleer, maar ook anders dan de Dordtse Leerregels dacht over de uitgebreidheid van de verzoening. Weliswaar meenden de Engelse en Bremense afgevaardigden dat de verzoening zelf algemeen en slechts de toepassing ervan particulier was, maar met alle nadruk op het aanbod van genade en het appel van geloof en bekering is dit niet het standpunt dat in de Leerregels is verwoord.
Beets en Brakel
Niet juist is ook de suggestie dat de Doppers in dit alles de Nederlandse en Murray de Schotse traditie vertegenwoordigden. De geloofsbelijdenis van Westminster heeft ten aanzien van de uitgebreidheid van de verzoening en de leer van verkiezing en verwerping eerdere striktere dan minder strikte formuleringen dan de Dordtse Leerregels. Zoals we in de Nederlandse context Beets niet met Brakel moeten gelijkstellen, moeten we in de Angelsaksische context Murray niet gelijk stellen met de Erskines en Boston.
Bij alle waardering voor Murrays zendingsijver en zijn nadruk op toewijding aan God, heb ik theologisch veel grotere bezwaren tegen Murray dan Van Valen. Zijn visie dat wij beter voor de heiligingsleer van Murray dan voor het neocalvinisme kunnen kiezen, acht ik een onjuiste tegenstelling. Zowel door de grote invloed van het neocalvinisme als door die van Murray is de betekenis van het klassiek-gereformeerde calvinisme dat aan de noodzaak van beleving van het geloof niet voorbijgaat, in Zuid-Afrika al tientallen jaren zo goed als nihil.
De tegenstelling tussen het neocalvinisme en de heiligingsleer van Murray is ook minder groot dan Van Valen suggereert. Het neocalvinisme blijkt –afgezien van de visie op de taak van de overheid– formeel wel binnen de grenzen van de gereformeerde belijdenis, maar wordt evenals de heiligingsleer door een groot activisme en triomfalisme gekenmerkt.
Verdiepte klacht
De heiligingsleer van Murray is niet alleen in strijd met de gereformeerde belijdenis, maar mist ook exegetisch grond. Het leven door het geloof in Christus is geen verdere fase van het geestelijke leven volgend op de verzoening met God en de rechtvaardiging door het geloof, maar betekent juist een blijven daarbij.
Wie leeft door het geloof, roemt niet in de vruchten van de Geest in hem gewerkt, maar in het bloed van Christus Die hem heeft liefgehad en Zich voor hem heeft overgegeven. Een nauwere wandel met God betekent niet dat men de klacht over het eigen zondige ik achter zich laat, maar dat die klacht juist dieper wordt.
Het zal duidelijk zijn dat ik het enthousiasme van Van Valen over Murray niet kan delen. In de (rechterflank) van de gereformeerde gezindte is een tendens merkbaar waarbij het belang van de gereformeerde belijdenis voor de theologie en voor het geestelijke leven wordt gerelativeerd zonder dat hij expliciet onder kritiek wordt gesteld; een relativering die samenhangt met het feit dat men zich niet volledig herkent in het getuigenis dat daarin wordt gegeven over de rechtvaardiging door het geloof en de soevereiniteit van God. Daarin past deze biografie van Van Valen over Murray.
Ik wil hiertegenover het getuigenis van Kohlbrugge op zijn sterfbed stellen: „De Heidelberger, de eenvoudige Heidelberger, houdt daaraan vast mijn kinderen.”
N.a.v. ”Geworteld in Zijn liefde. Leven en werken van Andrew Murray”, door L. J. van Valen, uitg. De Banier, Bunnik, 2008; ISBN 978 90 336 0765 3; 419 blz.; € 19,90.