Hard en kwetsbaar tegelijk
Zo snel hij aan het politieke front verscheen, zo snel zag hij zich genoodzaakt terug te keren naar de achterhoede. Jacques Tichelaar (56) verwierf twee jaar geleden landelijke bekendheid door zijn bijdrage aan de coalitievorming van PvdA, CDA en ChristenUnie. „Ik geloof niet dat het na dit leven over en uit is."
Hij was nog maar nauwelijks een jaar fractievoorzitter van de PvdA in de Tweede Kamer of hij zag zich gedwongen een forse stap terug te doen. Jacques Tichelaar, wiens naam onlosmakelijk verbonden is met Beetsterzwaag, de plaats waar PvdA, CDA en ChristenUnie elkaar begin 2007 in de armen vielen, moest in januari 2008 een zware hartoperatie ondergaan. Hij doorstond de ingreep en kwam er goed bovenop, maar zijn gezondheid liet het niet toe de kar nog langer te trekken. Na zijn terugkeer in de Kamer, twee maanden later, nam Mariëtte Hamer het voorzitterschap over.Pijnlijk?
Tichelaar kijkt verbaasd op. Terwijl verhuizers de laatste dozen uit zijn werkkamer aan het Binnenhof wegrijden, zegt hij: „Helemaal niet. Ik had geen keuze. Ik wilde graag gezond blijven. Is het verantwoord om zes dagen in de week met veel stress mijn functie voort te zetten? Dat was de vraag die ik mij na de operatie stelde. Het antwoord was heel eenvoudig: Nee.”
Dat is toch een hard gelag?
„Zo heb ik het niet ervaren. Zou ik als fractievoorzitter doorgaan, dan was de kans dat ik een halfjaar later nog zou leven volgens mijn artsen vrijwel nihil. Toen ik dat hoorde, had ik snel gekozen. Mijn gezondheid staat op één.”
De huisarts verwees u ’s maandags naar de cardioloog, ’s woensdags ging u al onder het mes. Hoe diep greep de operatie emotioneel bij u in?
„Het ging allemaal heel snel. Op maandagavond werd helder dat ik moest worden opgenomen. Dotteren was geen optie, ik zou zeven omleidingen krijgen. Op dinsdag moest ik allerlei onderzoeken ondergaan. ’s Middag kwam de cardioloog bij me. „En?” vroeg ze mij, „heb je er zin in? Morgenochtend vroeg word je geopereerd.”
Tegen zo’n operatie kijk je hoog op, maar wat zeker zo cruciaal is, is de periode erna. Tijdens de ingreep ben je in handen van de artsen, in de fase daarna moet je lichaam er zelf helemaal tegenaan. De eerste dagen ben je buitengewoon kwetsbaar voor infecties, griep, ontstekingen in de afhechtingen van de aders en noem maar op.
Ik voelde die week alles wat ik maar in mijn lichaam kon voelen. O, ik heb pijn in mijn nek, dacht ik dan, er is toch niets aan de hand? Zie je wel, ik dacht dat ik niets had, maar nu krijg ik toch de hoest. Alles bracht ik in verband met de hartoperatie.”
Hoe zwaar voelt die onzekerheid?
„Vergeet niet dat je in zo’n ziekenhuisbed wordt omgeven door professionals. Ik ben echt onder de indruk van hun werk. Dat voeren zij uitstekend uit, niet alleen in technische en fysieke zin, maar ook in emotionele en psychische. Over mijn gevoelens kon ik heel goed bij hen terecht. Zij vertelden me dat het normaal is dat je, zodra je iets voelt, denkt dat het misgaat.
Ik gaf me over aan de loop der dingen, maar ik zeg erbij: ik had ook geen andere keuze. Als ik aan het werk ben heb ik altijd het gevoel alles zelf te regelen en te sturen. In een ziekenhuis is dat dus niet zo. Daar heb je niks te beslissen. Dat doen andere mensen voor je.”
Had u het idee dat u de dood in de ogen keek?
„Natuurlijk, je bent in je gedachten wel met het levenseinde bezig. Ik sprak erover met mijn vrouw: mocht het misgaan, denk dan hieraan, denk dan daaraan. Zo’n gesprek gaat emotioneel diep, maar het is nodig, ook al zijn de risico’s van een hartoperatie volgens de chirurg gering. Toch had ik niet het idee dat ik er niet doorheen zou komen, integendeel.”
Is de dood voor u een vijand?
Hij kijkt even peinzend opzij. „Vanmorgen hoorde ik het bericht dat Volkskrantcolumnist Martin Bril is overleden. Op zulke momenten denk ik: Waarom? Waarom toch? Hij was 49 jaar, een man die op cultureel gebied veel te bieden had.”
Is er wat u betreft antwoord op zo’n waaromvraag?
„Niet eenvoudig te geven. Ik heb er in het verleden regelmatig over nagedacht. Mijn moeder is van katholieken huize, mijn vader praktiseert geen geloof.”
En u?
„Ik denk wel eens: Het kan toch niet zo zijn dat wij in de wereld zijn voorbestemd om vijftig, zestig jaar te leven? Wat is zestig jaar? Het zou een enorme verarming zijn om te denken dat het daarna definitief is afgelopen. Maar als u mij vraagt: Wat is er dan wel? dan zeg ik: Dat weet ik niet. Ik kan mij echter niet voorstellen dat het na dit leven over en uit is.”
Misschien zou uw moeder u wijzen op wat de Bijbel zegt?
„Zeker, dat is zo. En ik weet dat er mensen zijn die zich vanuit het geloof voorbereiden op de dood en op wat hierna komt. Zij vinden daar rust in, daar heb ik groot respect voor.
Waar ik zelf weinig in zie, is het zoeken naar een wetenschappelijke onderbouwing van het geloof. Als ik tot het geloof zou toetreden, dan zou ik overtuigd willen worden door de eigen kracht van de opvattingen van de Koran, de Bijbel of welk boek dan ook. Ik zou mij nooit laten inspireren door iemand die zegt: Het is goed dat je gelooft, want dan sta je op één lijn met wat de wetenschap zegt. Zo’n redenering spreekt mij totaal niet aan.”
Zoekt u actief naar antwoorden op de vraag hoe het leven na de dood is?
„Nee. Opmerkelijk? Ja, misschien is dat zo. Ik geloof dat er meer is, maar wat dat zou kunnen zijn, dat weet ik niet. En ik heb niet de behoefte om er meer over aan de weet te komen.”
Hoe verklaart u dat? U bent toch een nieuwsgierig man?
„Misschien komt het omdat ik bang ben verzeild te raken in de dogmatiek. Ja, dat meen ik. Dan zie ik de mensen al denken: Hij zegt dit of dat omdat hij katholiek is opgevoed of omdat hij islamitisch is geworden. Zo zit ik niet in elkaar. Ik wil zelf bepalen waar ik uitkom voor wat betreft de existentiële vragen van het leven. Maar ik ga niet op zoek. Ik heb het idee dat het geloof je overkomt. Je wordt erdoor gegrepen, onverwachts, zodat je zegt: Hé, zit dat zo, dat wist ik niet.”
U kreeg als politicus landelijk bekendheid toen PvdA-leider Bos u meenam naar Beetsterzwaag vanwege uw bekwaamheid als onderhandelaar. Wat is er voor nodig om mensen op een goede manier in te pakken?
„Nou, inpakken is niet het goede woord. Kijk, je moet onderhandelen op een manier waarbij je je enerzijds kwetsbaar en anderzijds hard durft op te stellen. Dat lijkt tegenstrijdig, maar dat is niet zo. Je moet hard zijn als je partijpolitieke waarden in het geding zijn. Maar je moet ook realistisch zijn: de ander moet ook met een resultaat kunnen terugkeren naar zijn eigen partij, hij moet ook zijn winst kunnen laten zien.”
Hoe stelt een politicus zich kwetsbaar op?
„Ik vind dat je altijd de bereidheid moet hebben eigen voorstellen in te ruilen voor betere, ook al zijn ze afkomstig van je politieke tegenstander. Dan zeg je: „Daar heb je gelijk in, we gaan het doen zoals jij zegt.” Overigens ben ik weinig politici tegengekomen die dat durven.”
Is het moeilijk?
„Zeker, er kan snel misbruik van worden gemaakt. Maar ik zou het een verrijking voor Den Haag vinden als er meer kwetsbare mensen zouden rondlopen.”
Bent u een kwetsbaar politicus?
„Nu ja, ik probeer m’n fouten onder ogen te zien en toe te geven en te leren van wat er misgaat. Vaak wordt dat in de politiek gezien als een zwaktebod. Zo van: Hij geeft ook nog eens toe dat hij het fout heeft gedaan. Maar denk jij dat als de pers schrijft dat ik een misstap heb begaan, ik dat zelf niet besef? Moet ik dat dan gaan verbloemen? En tegen beter weten in zeggen: Er zit een briljante strategie achter? Dat doe ik dus niet.”
Velen vonden dat u tijdens het begrotingsdebat van 2008 de plank missloeg toen u speelde met de gedachte aan een reparatie van de middeninkomens.
„Ik uitte tegenover het kabinet mijn oprechte zorgen over die groep mensen en vroeg of er iets aan kon worden gedaan. Dat werd mij hoogst kwalijk genomen omdat ik daarover geen concrete plannen had. Alsof ik dat slechts voor de bühne deed. Achteraf zeg ik: Dat had ik verkeerd aangepakt, niet omdat mijn intentie niet goed was, maar omdat ik eerst met het CDA en de CU had moeten overleggen.”
Fractievoorzitter Pechtold van D66 was er als de kippen bij en sprak van een Tichelaartje, een belofte zonder financiële dekking.
„Zo’n opmerking vind ik wel grappig, zij het dat ik geen belofte deed maar een vraag stelde. Het wordt anders als mensen je integriteit in twijfel trekken. Daar heb ik moeite mee, zeker omdat je je werk als politicus naar eer en geweten doet.”
Pechtold geldt als een retorische vuurvreter. Het Haags journaille zegt de gave van het woord bij u soms te missen.
„Ik weet niet of dat zo is. Mensen zeggen wel eens tegen me: Je staat er stevig bij, je weet goed uit te leggen waarover het gaat, je laat je niet meeslepen door verdachtmakingen en insinuaties. Mij gaat het om het resultaat, niet om het plegen van interrupties óm het plegen van interrupties.”
U hebt tijdens de coalitieonderhandelingen intensief opgetrokken met CU-fractievoorzitter Slob. Hij noemt u „een innemend man, een echte bruggenbouwer.”
„Dat een man als hij zoiets over me zegt, vind ik heel plezierig. Ik heb met Arie veel meegemaakt. We trokken intensief met elkaar op, we reisden met elkaar naar de plaatsen waar we besprekingen voerden. Dat gaf tussen hem en mij echt een band. Ik heb hem ongelofelijk hoog. Hij staat voor zijn opvattingen, maar hij houdt ook rekening met de ander.”
Slob zegt dat het hem is opgevallen dat u alles van het CDA wist, maar dat u minder bekend was met de beweegredenen achter de standpunten van de ChristenUnie.
„Toen in 2003 de gesprekken tussen het CDA en de PvdA mislukten en wij niet in de regering kwamen ondanks een enorme verkiezingszege van Wouter Bos, heb ik voor mijzelf de les getrokken dat wij van andere partijen alles moeten weten. Dus niet alleen hun politieke stellingnames, maar ook de beweegredenen daarachter. De focus moet niet alleen gericht zijn op de politieke standpunten, maar ook op de mensen die die standpunten uitdragen.
Om die reden heb ik tijdens de onderhandelingen intensief met Slob gesproken. Over sociaaleconomische onderwerpen, maar ook over medisch-ethische. Ik wilde weten waar voor hem de grenzen lagen en wat zijn bedoelingen precies waren. Zodat ik kon zeggen: Ik ben het niet met je eens, maar ik begrijp wat je bedoelt. Er zijn ook mensen die zeggen: Ik vind je standpunt verwerpelijk en ik hoef ook niet te weten hoe je ertoe bent gekomen. Dat is niet mijn stijl van werken.”
Moeten orthodoxe christenen hun standpunten beter uitdragen? Meer van zichzelf laten zien?
„Ik vind van wel. Burgers zeggen wel eens: „De ChristenUnie heeft over alles een mening.” In het slechtste geval voegen ze eraan toe: „De partij is bijna op alles tegen.” Maar wie zich erin verdiept, ontdekt al gauw dat dat laatste niet waar is en dat er minder eenduidigheid onder de leden heerst dan je op het eerste gezicht zou zeggen. Niet alleen binnen de PvdA en het CDA zijn stromingen en vleugels, die zijn er ook binnen de ChristenUnie. Ik zou zeggen: Laat dat ook aan de buitenwereld zien; laat zien dat er binnen je partij verschil van mening bestaat en geef aan op welke manier je daarmee omgaat.”
De vraag is wel hoe zinvol dat is. Reformatorische scholen hebben intensief met minister Plasterk gesproken over homoseksualiteit. Toch lijkt de bewindsman hen weinig ruimte te willen bieden op het punt van het weren van homoseksuele docenten.
„Ik ben niet bij die gesprekken geweest, maar ik ben het fundamenteel oneens met de opvatting dat iemand vanwege zijn homofiele geaardheid en levenswijze niet als docent kan worden aangenomen. Je moet mensen beoordelen op hun gedrag. Als dat gedrag op school strijdig is met de doelstellingen van het bestuur, dan heb je een punt. Maar het mag niet zo zijn dat je kunt zeggen: Helaas, u bent homofiel, u komt bij ons niet binnen.”
Waarom zou u op dit punt uw mening wel mogen hebben en een schoolbestuur de zijne niet?
„Het is een groot goed dat mensen een eigen school kunnen kiezen op basis van vrijheid van godsdienst. Daaraan moet wat mij betreft niet worden getornd. Maar het mag niet zo zijn dat je een eigen school begint en vervolgens van artikel 23, dat de vrijheid van onderwijs regelt, gebruikmaakt om de meest essentiële beginselen van onze rechtsstaat aan te tasten. Dat kan eenvoudigweg niet de bedoeling zijn.”
Houdt artikel 23 nog lang stand, denkt u?
„Wat mij betreft wel. Ik ben bepaald geen voorstander van afschaffing van de vrijheid van onderwijs. Dat zeg ik met name omdat ik het belangrijk vind dat ouders vrij zijn de school te kiezen die zij voor hun kinderen goedachten.”
U verruilt de landelijke politiek voor de provinciale. Gaat u Den Haag niet heel erg missen?
„Ik zou liegen als ik zou zeggen dat het afscheid me niets doet. Ik reed zeven jaar lang elke dag met groot plezier naar Den Haag. Maar ik voeg er wel aan toe: Ik krijg er een prachtige baan voor terug.”
Toch zei u ook wel eens over het Binnenhof: „Het wereldje dat zichzelf zo belangrijk vindt.”
„Je laten voorstaan op je functie, je een beetje verheven voelen boven anderen, incrowd – dat zijn zaken die je in het Haagse tegenkomt; niet alleen daar overigens, en daar heb ik niets mee. Er zijn mensen die zich zo gedragen. Dan denk ik: Moet je vooral doen, je zult het ook zelf moeten verantwoorden, ik doe er niet aan mee. Doe maar gewoon, dat is al een prestatie op zich.”
Levensloop
Jacques Tichelaar werd op 2 januari 1953 geboren te Heerenveen. Na het behalen van zijn havodiploma studeerde hij aan de pedagogische academie en koos hij voor het onderwijs. Eind jaren tachtig stapte hij over naar de vakbond: Tichelaar was jarenlang voorzitter van de Algemene Onderwijsbond.
In 2002 werd de PvdA’er lid van de Tweede Kamer. Hij hield zich bezig met onderwijs en landbouw. Tijdens de kabinetsformatie na de verkiezingen in 2006 was hij de secondant van minister Bos. Na de vorming van de regering trad hij aan als fractievoorzitter. In 2008 moest hij die functie na een hartoperatie neerleggen.
Tichelaar, gehuwd en vader van drie kinderen, wordt vandaag geïnstalleerd als commissaris van de Koningin in Drenthe.