Van slaperige regio tot verkeersknooppunt
Titel:
”Utrecht in bedrijf. De economische ontwikkeling van stad en regio en de Kamer van Koophandel, 1852-2002”
Auteur: F. Baudet
Uitgeverij: Matrijs, Utrecht, 2002
ISBN 90 5345 209 5
Pagina’s: 144
Prijs: € 17,95. Een wat slaperige, hoofdzakelijk achteromkijkende regio. Zo typeert Floribert Baudet de regio Utrecht omstreeks 1850 in zijn boek ”Utrecht in bedrijf”. Het werk beschrijft de economische ontwikkeling van de domstad, de regio en de jubilerende Kamer van Koophandel. „In anderhalve eeuw heeft het gebied zich ontwikkeld tot een belangrijk nationaal en internationaal verkeersknooppunt en een aantrekkelijke vestigingsplaats voor bedrijven”, constateert de schrijver.
Hoewel Baudet vaak erg positief is over de economische ontwikkeling van Utrecht en de rol van de Kamer van Koophandel, moet het boek niet als reclamefolder worden gezien, aldus de schrijver. „Het is het resultaat van een wetenschappelijke studie naar de ontwikkeling van de Utrechtse economie.” Toch ontsnapt Baudet niet overtuigend aan de verleiding om zijn jubilerende opdrachtgever -de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Utrecht en Omstreken- te bejubelen. Het feit dat zijn boek „in belangrijke mate is gebaseerd op het archief van de Kamer” zal daarmee te maken hebben.
Baudet heeft zijn werk chronologisch opgebouwd. Het eerste hoofdstuk behandelt de periode 1852-1945. Aan het begin van dat tijdvak was de provincie Utrecht nog grotendeels landelijk gebied, vertelt de schrijver. „Her en der verspreid in het landschap lagen steden, dorpen en buurtschappen. De rest van de provincie bestond uit grasland, akkers en woeste gronden. De landbouwsector gaf werk aan ongeveer een derde van de beroepsbevolking. In en rond de steden vormden handel en nijverheid de belangrijkste bronnen van bestaan.”
Sigarenindustrie
De aanleg van kanalen en wegen in de jaren dertig van de negentiende eeuw vormde een grote economische stimulans voor Utrecht. Kleine en grote bedrijven schoten als paddestoelen uit de grond. Vooral de sigarenindustrie in Utrecht en Veenendaal deed het goed, totdat concurrentie uit Duitsland en de Eerste Wereldoorlog haar de das omdeden.
Via het verzekeringswezen, de oprichting van de Utrechtse Jaarbeurs in 1917 en de aanleg van het Merwedekanaal belandt Baudet bij de rol die de Kamer van Koophandel in de jaren tot 1945 heeft gespeeld. Hij typeert die als een „opereren in spanningsvelden.” Aan de ene kant behartigde ze de belangen van het bedrijfsleven, aan de andere kant legde ze door de uitvoering van talloze wetten en verordeningen het vrij ondernemerschap aan banden. Aan de ene kant moest ze samenwerken met andere Kamers van Koophandel, aan de andere kant concurreerde ze met hen.
Het tweede hoofdstuk beschrijft de periode van herstel en wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog. „Het was een tijd van ongekende expansie”, aldus Baudet. „De Utrechtse Kamer zag zich in deze periode niet als een instrument van de overheid, maar stelde zich consequent op als belangenbehartiger van het bedrijfsleven”, zegt de schrijver. „Ze lobbyde met succes voor de vestiging van het Centraal Op- en Overslag Bedrijf Utrecht op Lage Weide en boekte verscheidene andere successen. Naar de overheid toe klaagde ze vaak over de trage realisatie van plannen en de slechte financiële onderbouwing ervan.”
Milieuvraagstukken
In de periode van 1973 tot 1992 -„een tijd van stagnatie, recessie, en nieuwe bloei”, aldus Baudet- zette de Utrechtse Kamer zich sterk in voor het regionale bedrijfsleven. Ze had daarbij weinig aandacht voor milieuvraagstukken. „Men kan de Kamer echter niet verwijten dat zij economische belangen vooropstelde; dat was immers haar taak”, aldus de schrijver.
Het verwijt dat de Kamer te veel aandacht zou hebben voor de belangen van de stad Utrecht noemt de auteur onterecht. „Ze kreeg juist steeds meer aandacht voor ontwikkelingen buiten Utrecht. Begin jaren tachtig opende de Kamer zelfs een apart spreekuur in Veenendaal, dat in 1993 zou worden vervangen door een vast zogeheten regiosteunpunt, waar ondernemers uit Zuidoost-Utrecht met hun vragen terecht zouden kunnen.”
In de laatste tien tot vijftien jaar is er aanzienlijk meer aandacht gekomen voor duurzame ontwikkeling, constateert Baudet. „Economische groei werd en wordt nog steeds onmisbaar geacht, evenals ruimte voor bedrijvigheid, maar niet meer zonder meer te koste van het milieu. Niet voor niets dragen nota’s van de Kamer tegenwoordig titels als ”Groeien binnen grenzen” en ”Groen én groei”.”
Rekeningrijden
Terugkijkend stelt de schrijver vast dat de inbreng van de Utrechtse Kamer in vrijwel alle aspecten van het economische leven merkbaar was. „Ze bepleitte de aanleg van kanalen, wegen, bedrijfsterreinen en kantoren. Ze had invloed op bestemmingsplannen. En ze verzette zich met succes tegen het rekeningrijden.”
Ook over de toekomst van de Utrechtse Kamer van Koophandel is de auteur positief. Met kamervoorzitter M. Bielders merkt hij op dat ook binnen het nieuwe, Europese perspectief „er nog veel te doen is op het punt van bereikbaarheid, ruimte voor bedrijvigheid en beschikbaarheid van gekwalificeerd personeel.”