Schots onrecht op Nederlandse bodem
Titel:
”The Lockerbie Trial. Documents Related to the I. P. O. Observer Mission”
Auteur: Hans Köchler en Jason Subler
Uitgeverij: International Progress Organization, Wenen, 2002
ISBN 3 900704 21 X
Pagina’s: 167
Prijs: € 20,-. Als Nederland het juridische centrum van de wereld is, moet het natuurlijk oppassen niet het centrum van onrecht te worden. Die indruk kan ontstaan uit de bundel evaluaties die prof. dr. Hans Köchler heeft gepubliceerd over de berechting van de Lockerbie-verdachten in Kamp Zeist.
Dr. Köchler is hoogleraar rechtsfilosofie aan de universiteit van Innsbruck in Oostenrijk. In zijn functie als voorzitter van de International Progress Organization (IPO) vroeg VN-secretaris-generaal Kofi Annan hem als waarnemer aanwezig te zijn bij de berechting van de twee Libiërs die werden verdacht van het opblazen van het Pan-Am-vliegtuig in december 1988 boven het Schotse dorpje Lockerbie.
Libië accepteerde in de onderhandelingen over de uitlevering dat ze onder Schots recht kwamen, maar eiste wel dat het proces op neutraal grondgebied werd gevoerd. Dat werd Kamp Zeist in Nederland. Vooral de Verenigde Staten wilden een proces, want de meeste omgekomen passagiers waren Amerikanen.
In de eerste uitspraak in februari 2001 werd een van de twee verdachten vrijgesproken. De veroordeling van de andere verdachte werd in het hoger beroep in maart 2002 bevestigd.
De Oostenrijkse hoogleraar heeft vrijwel alle zittingen bijgewoond en heeft over beide processen een evaluatierapport geschreven. En die rapporten zijn vernietigend.
Köchler twijfelt om twee redenen aan de eerlijkheid van het proces. In de eerste plaats omdat in het eerste proces de ene verdachte op grond van hetzelfde bewijsmateriaal werd veroordeeld en de andere vrijgesproken. Voor Köchler is onduidelijk waarin het verschil tussen de twee zit. Bovendien zijn alle bewijzen samengesteld uit losse elementen. „Geen enkel stuk bewijs verbindt de twee beschuldigden met de misdaad”, zegt Köchler. Dit punt is ook door andere gezaghebbende rechtsgeleerden aangevoerd.
In de tweede plaats heeft de VN-waarnemer zich gestoord aan de aanwezigheid van ten minste twee vertegenwoordigers van het Amerikaanse ministerie van Justitie naast de aanklagers in de rechtszaal. Hoewel hij erkent dat de rechtbank vrij is te kiezen wie wel en wie niet in de zaal mogen, creëerde dit toch een soort Amerikaanse supervisie over het proces. Dit werd natuurlijk versterkt door het feit dat veel bewijs dat wel (en niet) werd overhandigd, bij de Amerikaanse geheime dienst CIA vandaan kwam.
Köchler heeft zijn taak bij het proces opgevat als die van een advocaat van de beklaagde: twijfel zaaien over de eerlijkheid van de rechtspleging. En twijfel zaaien kan Köchler goed. Hij weigert te spreken van een politiek proces, maar heeft het over „politieke elementen” in de rechtszaak. Dat klinkt mooier, maar het tast evenzeer de integriteit van het proces aan.
Köchler heeft zijn rapportages en de reacties daarop bij elkaar gebracht in een boekje. Voor iedereen die belangstelling heeft voor dit juridische experiment op Nederlandse bodem biedt het een interessante beschouwing.