Joodse en christelijke ethiek voor dezelfde keus
De nadruk op experimenten met embryo’s getuigt van een ongebreidelde wetenschappelijke nieuwsgierigheid die vanuit de christelijke ethiek ontoelaatbaar is, schrijft dr. R. Seldenrijk.
”Kleine Zellen, große Sprengkraft”. Dat schreef Die Zeit op 5 juli 2001 boven een drie pagina’s tellend krantenartikel over de import van embryonale stamcellen door Duitse onderzoekers. Er wordt verschillend gedacht over de oorsprong van het leven en over de vraag of experimenten met menselijke embryo’s geoorloofd zijn, zo begint rabbijn mr. drs. R. Evers (1954) zijn boeiende artikel over het stamcelonderzoek met menselijke embryo’s (Reformatorisch Dagblad 1 december, Trouw 8 december). Het Jodendom vindt het niet onethisch om met stamcellen te experimenteren voor dringende ziektegevallen. Immers, buiten de baarmoeder is het embryo geen mens en JHWH gaf ons toestemming om te genezen (Ex. 21:19). Misbruik van deze veelbelovende nieuwe techniek moet natuurlijk ten enenmale worden voorkomen, aldus de geleerde rabbijn. In hoeverre verschilt op dit punt de Joodse van de christelijke ethiek?
Stamcelonderzoek
Over de morele status van het menselijk embryo is veel nagedacht. Wij hebben inmiddels embryo’s in reageerbuisjes en zelfs in vrieskisten die veelal nooit terug in de moederschoot zullen worden geplaatst. In het laboratorium worden menselijke embryo’s gekloond om er stamcellen uit te winnen. „Kloneren is wetenschappelijk gezien niet meer dan een procedure uit een kookboek”, aldus dr. Michael West (1953) van het Amerikaanse biotechnologiebedrijf Advanced Cell Technology Inc. (ACT). En „bescherming van embryo’s blokkeert de geneeskunde”, zo werd in de afgelopen zomer in discussies rond de embryowet gezegd. Volgende week begint in de Eerste Kamer de discussie over dit wetsvoorstel, dat geen wijsgerige reflectie op de gehanteerde begrippen geeft en daarmee iedere morele discussie afhoudt! Dat is niet de bedoeling van rabbijn Evers, maar de Joodse ethiek maakt zich hier niet direct zorgen.
Stamcellen zijn lichaamscellen die onbeperkt kunnen delen en zich later in allerlei soorten gespecialiseerde cellen kunnen differentiëren. Ze spelen een hoofdrol bij de ontwikkeling van de mens. Embryonale stamcellen zijn een nieuwe bron van lichaamscellen. Onder invloed van specifieke stoffen ontwikkelen zij zich tot ieder gewenst celtype. De hoop is dat daarmee ziekten zoals parkinson, diabetes, hart- en vaatziekten en immuunziekten zijn te genezen. Door oude patiënten jonge cellen van zichzelf te geven, kunnen ouderdomsziekten worden betreden. Hartchirurgen uit Düsseldorf zijn er in 2001 in geslaagd hartpatiënten met succes te behandelen door hun eigen volwassen stamcellen uit het beenmerg in te spuiten in de hartspier.
Stamcellen kunnen ook in het laboratorium worden gemaakt door celtransplantatie. In een kernloos gemaakte eicel wordt de kern van een lichaamscel van de donor ingebracht. Het embryo van dit zogeheten therapeutisch kloneren is een kloon van de donor. „Als er geen andere mogelijkheden zijn om mensen nieuwe organen voor transplantatie te geven of ziekten te genezen, mag men embryonale stamcellen in kweek brengen voor celkerntransplantatie”, aldus rabbijn Evers.
Augustinus
Ik sprak over verschillende soorten stamcellen: vanuit een menselijk embryo en vanuit het volwassen beenmerg (of navelstrengbloed). Stamcellen worden ook gewonnen uit hersenen van overleden personen. De resultaten van het gebruik van de eigen volwassen stamcellen maakt de winning van stamcellen uit embryo’s vrijwel overbodig! Volwassen stamcellen zijn vanuit de christelijke ethiek bezien een ethisch aanvaardbaar alternatief voor onderzoek met embryonale stamcellen: dat vernietigt pril menselijk leven. Hier komt een verschil met de Joodse ethiek openbaar: met de conceptie –al dan niet binnen de baarmoeder– begint de levensgeschiedenis van een menselijke persoon.
De mens wordt heel klein geboren en is vanaf het allereerste begin hetzelfde individu in ontwikkeling (prof. dr. Jérôme Lejeune, ontdekker van het extra chromosoom nr. 21 bij het syndroom van Down in 1958). Daarom zeggen wij terugkijkend: „Toen was zij van hem of haar in verwachting.” Waarom moeten wij dat dan ook niet vooruitziend zeggen? Dat is in 421 de redeneertrant van Augustinus in zijn ”Enchiridion”; hij gaat daarbij in op een vraag van Hieronymus van Caesarea over een zojuist geboren Siamese tweeling. En wat in deze adventsweken te denken van de ongeboren Johannes de Doper? Hij springt van vreugde op bij de ontmoeting van het enkele dagen oude ”Embryo” Jezus (Lukas 1:36, 39, 56; vgl. Jeremia 1:5). Vanaf de conceptie is er sprake van een te herleiden persoon.
Onbevrucht
Eicellen kunnen ook zonder bevruchting met zaadcellen gaan delen tot jonge embryo’s. Dat is een vorm van parthenogenese (Grieks parthenos = maagd, genesis = voortbrengen): voortplanting via onbevruchte eicellen. Het proces wordt kunstmatig in gang gezet met elektrische en chemische prikkels. In 1983 heeft Elizabeth J. Robertson van de Harvard Universiteit uit parthenogenetische muizenembryo’s verschillende soorten weefseltypen ontwikkeld. Het eerdergenoemde bedrijf ATC is hierin actief.
Zijn gekloneerde cellen en cellen ontstaan via parthenogenese normale cellen? De onderzoekers wijzen erop dat de veiligheid straks via klinische testen moet worden vastgesteld. Daarmee is nog geen antwoord gegeven op de gestelde vraag. Het juiste antwoord lijkt mij ontkennend, zeker voor parthenogenese. Bij parthenogenese is niet alleen sprake van kunstmatig gevormd weefsel. Het gaat bovendien om zogeheten haploïde cellen.
Normaliter bevatten cellen chromosomen in tweevoud (diploïd). De ene helft van de 23 paren komt van vader en de andere helft van moeder. Bij parthenogenese is sprake van haploïde cellen: net als de oorspronkelijke eicel bevatten cellen chromosomen van de moeder in enkelvoud. Daardoor worden foute erfelijke eigenschappen van de chromosomen niet gecorrigeerd door de juiste eigenschappen van de andere ouder. En stel dat een haploïd embryo tot volledige ontwikkeling komt, dan is de persoon in kwestie onvruchtbaar. Weliswaar heeft een eicel een geheel andere morele waarde dan een menselijk embryo, maar de toepassingsmogelijkheden roepen vragen op en zijn ook niet nodig.
Afweging
De veelgehoorde argumentatie vanuit wetenschappelijke kring is weinig overtuigend en alleen bedoeld om onze morele onrust in slaap te sussen: „Praktisch is het nog helemaal niet mogelijk”, of „de techniek wordt al jarenlang veilig toegepast bij planten en dieren”, of „de stoomtrein houd je niet tegen.” Maar hoe staat het met de intrinsieke waarde van het menselijk embryo, dat zich bij de besproken technieken niet verder kan ontplooien en zelfs de dood vindt?
Inperking van individuele ontplooiingskansen is in onze samenleving alleen bespreekbaar als de kansen van anderen in het geding zijn. Het kloneren van embryo’s is dus alleen toelaatbaar als het nalaten ervan een ernstige inbreuk op de ontplooiingskansen van andere mensen betekent. Echter, dát is momenteel niet aan de orde, want er zijn alternatieven. Voor dit moment kunnen de Joodse en de christelijke ethiek dus pal staan voor dezelfde praktische keus.
Nú al kunnen patiënten voor sommige dringende ziektegevallen worden behandeld met de hiervoor genoemde volwassen stamcellen uit beenmerg, navelstrengbloed en bepaalde delen van de hersenen. Oprechte wetenschappelijk belangstelling voor het patiëntenbelang streeft op dit terrein naar vooruitgang. Alle nadruk op experimenten met embryo’s getuigt blijkbaar van een ongebreidelde wetenschappelijke nieuwsgierigheid, die vanuit de christelijke ethiek ontoelaatbaar is. Kan deze ongebreidelde nieuwsgierigheid vallen onder het door rabbijn Evers genoemde misbruik? Dan zijn we het toch meer met elkaar eens dan aanvankelijk vermoed.
De auteur is directeur van de Nederlandse Patiëntenvereniging.