Het gaat dan om dieren die in dezelfde tijd als het besmette rund op hetzelfde bedrijf zijn geboren of hetzelfde voer hebben gegeten. Het geldt ook voor nakomelingen van de besmette koe die de laatste twee jaar zijn geboren. Veerman heeft hiertoe besloten na overleg met de landbouwsector. Hiermee komt een einde aan het doden en vernietigen van hele veestapels.

Sinds juli 2001 hoeven op een boerderij waar bse wordt vastgesteld niet meer alle dieren afgemaakt te worden. Een veehouder kan ervoor kiezen de gezonde dieren die niet tot de risicogroep behoren, te houden. Maar tot nu toe kiezen boeren er nog wel allemaal voor de hele veestapel te laten ruimen uit vrees voor afzetproblemen. De overheid koop alle dieren dan op.

Veerman vindt dit niet meer nodig nu hij belangrijke exportlanden zoals Rusland heeft kunnen overtuigen van de kwaliteit en veiligheid van Nederlandse runderproducten.

Wat betreft de export van levend vee naar landen buiten Europa die nog wel bezwaar maken tegen dieren afkomstig van een bedrijf waar zich een bse-geval heeft voorgedaan, wordt erop toegezien dat die dieren niet worden uitgevoerd. Dit kan gecontroleerd worden.

LTO prijst het ministerie voor zijn inspanning om landen die Nederlandse zuivel- en rundvleesproducten invoeren te overtuigen van de veiligheid van de producten. Dat doet ook SGP-kamerlid Van der Vlies, die enkele jaren terug als eerste het doden van gezonde dieren aan de kaak stelde. Maar hij is er nog niet geheel gerust op of door bse getroffen boeren nu werkelijk gewoon door kunnen gaan met het runnen van hun bedrijf. „Als fractie zullen we goed in de gaten houden hoe het nu loopt en of de melkfabrieken ook werkelijk de melk van dit soort bedrijven gaan afnemen. Want dat laatste is van cruciaal belang.”