De zet op het schaakbord van het leven
De Schrift laat zien dat God een plan heeft gemaakt en dat alles volgens Zijn voornemen verloopt. Dit voorafgaande plan komt niet in mindering op de verantwoordelijkheid van de mens. In zijn jongste boek zoekt prof. dr. Willem Ouweneel een tussenweg tussen het zogeheten ”open theïsme” en het determinisme.
In de Evangelisch-Dogmatische Reeks van prof. Willem Ouweneel verscheen het vierde deel. Het eerste deel handelde over de leer van de Heilige Geest, het tweede deel ging in op de christologie, vervolgens dacht de auteur na over de scheppingsleer in relatie tot de mens- en de zondeleer. Nu heeft hij zijn aandacht gericht op het plan van God. De ondertitel geeft het nog iets nauwkeuriger aan: ”Ontwerp van een voorbeschikkingsleer”.Het boek kenmerkt zich door een duidelijke rode draad. Ouweneel zoekt een tussenweg tussen het open theïsme en het determinisme. Onder het open theïsme verstaat hij de opvatting dat de geschiedenis voor God open is. Het open theïsme verdedigt deze visie om volledig recht te doen aan de menselijke vrijheid en verantwoordelijkheid.
De opvatting dat God alles in Zijn eeuwige raad heeft besloten, duidt Ouweneel met determinisme aan. Godsdienstfilosofisch en dogmatisch zouden hier nauwkeuriger aanduidingen mogelijk zijn. Ouweneel komt in de Schrift tal van teksten tegen die het gelijk van het open theïsme aangeven. Als God berouw heeft over de schepping, valt dat moeilijk te vereenzelvigen met de opvatting dat God tot de zonde heeft besloten. Waarom zou God toornen als alles volgens Zijn plan verloopt? Hetzelfde geldt voor het gebed. God verhoort gebeden en het heeft er alles van dat God Zijn plannen wijzigt door de gebeden van mensen.
Schaakbord
Toch zijn er ook teksten in de Schrift die laten zien dat God wel een plan heeft gemaakt en dat alles volgens Zijn voornemen verloopt. Dit voorafgaande plan van God komt niet in mindering op de verantwoordelijkheid van de mens. Dit geeft Ouweneel reden om het open theïsme te nuanceren en bepaalde aspecten van het determinisme te billijken. Hij kan echter niet geloven dat God de hele geschiedenis gepland heeft, in het bijzonder het kwaad en de zonde daarin.
Zo komt Ouweneel uit bij een tussenpositie. Hij maakt onderscheidt tussen Gods eeuwige raad en Gods weg. Gods eeuwige raad is onveranderlijk, terwijl de weg waarlangs Gods Zijn eeuwige plannen in de tijd realiseert, niet vastligt. In dit verband spreekt hij van een ”viatorische benadering”. God heeft niet alles besloten.
Het beeld van de schaakgrootmeester spreekt de auteur van deze studie wel aan. De mens is een wat domme schaker, terwijl God het schaakspel van de geschiedenis volledig onder controle heeft. Omdat de mens echt vrij is, weet God niet exact welke keuze de mens zal maken. God overziet alle mogelijkheden en waarschijnlijkheden, maar de echte zet op het schaakbord van onze levensgeschiedenis is God onbekend.
Ouweneel trekt de lijnen door naar het conflict tussen remonstranten en contraremonstranten. Ouweneel heeft goede woorden over voor de Dordtse Leerregels. Hij prijst de Canones van Dordt omdat verkiezing en verwerping hierin niet parallel naast elkaar worden geplaatst. In de infrapositie van Dordt gaat het ongeloof van de mens vooraf aan het besluit om zondaren in hun val te laten.
Toch heeft Ouweneel ook zijn bezwaren tegen Dordt. Hij meent dat het menselijke geloof in de verkiezing moet worden betrokken. God verkiest gelovigen. Zoals Dordt in de verwerping de menselijke keuze en Gods keuze beide laat meewegen, zo zou het ook in de verkiezingsleer moeten. Overigens distantieert Ouweneel zich van de belijdenis dat de verwerping van eeuwigheid is. Volgens hem kan er niet over een verwerping van eeuwigheid worden gesproken, maar voltrekt de verwerping zich in de tijd. God verwerpt degenen die Hem verwerpen. Hij vindt dan ook dat Dordt in navolging van Augustinus, Luther en Calvijn de universele teksten in de Schrift ten onrechte heeft weg verklaard.
Te menselijk
Toch heeft hij tegen hen zijn grondige bezwaren. Tegenover hen wil hij benadrukken dat ons behoud voluit verantwoordelijkheid is. De bekering van de mens kan ook een voorwaarde zijn waarop God Zich tot de mens keert en hem genadig is. We moeten het serieus nemen dat gelovigen om hun godsvrucht door God worden bemind. Het blijkt uiteindelijk om de oude worsteling tussen Luther en Erasmus te gaan. Ouweneel distantieert zich daarin van Luther en spreekt zijn verbondenheid met de positie van Erasmus uit. Erasmus probeerde niets anders dan Gods soevereiniteit en de menselijke wilsvrijheid met elkaar in harmonie te brengen, zonder de facto een van de twee polen onder de tafel te werken.
Mijn kritiek op Erasmus en Ouweneel is dat Gods soevereiniteit en de menselijke verantwoordelijkheid zich in hun denken op hetzelfde vlak bewegen. Dan moet er wel een verkaveling tussen God en mens plaatsvinden. Als we beseffen dat God en mens van volstrekt verschillende orde zijn, is de alleenwerkzaamheid van God niet in concurrentie met de menselijke verantwoordelijkheid. Alle immanente omgang tussen God en de mens komt op geen enkele manier in mindering op Gods transcendentie. Daarom zou ik tegen Ouweneel willen zeggen wat Luther ooit tegen Erasmus zei: U denkt te menselijk over God.
N.a.v. ”Het plan van God. Ontwerp van een voorbeschikkingsleer”, door Willem J. Ouweneel; uitg. Medema, Vaassen 2008; ISBN 978 90 6353 5414; 355 blz.; € 35,95.