Het echec van humanitaire interventies
Zowel Canada, België als Nederland is betrokken geweest bij vredesmissies die op een mislukking uitliepen. In zijn dissertatie ”Somalië, Rwanda, Srebrenica” probeert militair-historicus Christ Klep een antwoord te geven op de vraag waarom het na afloop van deze missies zo lang onduidelijk bleef wie voor het falen ervan verantwoordelijk was.
Klep onderzocht de rol van de media en de nabestaanden als aanjagers van het publieke debat over de mislukte vredesmissies in respectievelijk Somalië, Rwanda en Srebrenica. Ook bekeek hij welke antwoorden drie eerdere onderzoeken, te weten de parlementaire enquête, het onafhankelijke NIOD-rapport en de uitkomsten van militaire hoorzittingen, opleverden.Klep is als militair-historicus goed ingevoerd als het gaat om de bijdrage van de krijgsmacht aan humanitaire interventies. In 1999 schreef hij een verhandeling over de Nederlandse militaire deelname aan vredesoperaties sinds 1945. Ook in die publicatie komt de kwestie Srebrenica aan bod. Als wetenschappelijk medewerker van de Koninklijke Landmacht raakte Klep in 1995 betrokken bij de val van de moslimenclave Srebrenica.
Genocide
Eerst een korte weergave van de drie mislukte vredesmissies.
Het Canadese regiment dat in 1993 werd belast met de missie in Somalië ging spoedig ten onder aan moreel disfunctioneren. Vooraf stond de eenheid reeds bekend om haar relletjes, ordeproblemen en gebrek aan capaciteit. In het Oost-Afrikaanse land plaatsten soldaten zonder reden een valstrik, waarbij twee Somaliërs omkwamen. Op een ander moment werd een 16-jarige Afrikaan doodgemarteld. De dader pleegde enkele weken later zelfmoord.
De vredesmissie van België in Rwanda begin jaren 90 liep eveneens uit op een debacle. Rwanda was een Belgische kolonie geweest, waardoor België een morele plicht voelde om in te grijpen in een dreigend binnenlands conflict. De Belgen probeerden een overgangsregering te vormen om de schermutselingen tussen Hutu’s en Tutsi’s het hoofd te kunnen bieden. Toen dat mislukte, dreigde een uitbarsting van geweld. Een paar dagen later verloren tien Belgische militairen het leven. Doordat het regiment zich terugtrok, kon een massaslachting tussen Hutu’s en Tutsi’s niet voorkomen worden – zeker 800.000 mensen kwamen om het leven.
De Nederlandse missie naar Srebrenica in 1995 blijft de gemoederen tot op de dag van vandaag bezighouden. Nadat Joegoslavië in 1991 uiteenviel besloot de Tweede Kamer een vredesmissie naar Bosnië-Herzegovina te sturen. De militairen zouden in de lucht worden bijgestaan door straaljagers. Toen luchtsteun uitbleef bij een aanval van de Bosnische Serviër Mladic, hield Srebrenica op een ”safe area” te zijn. De aftocht van de duizenden moslims naar Potocari kon onvoldoende afgedekt worden, waardoor de Bosnische Serviërs een genocide konden veroorzaken.
Politiek
De grote vraag is nu wie verantwoordelijk was voor het mislukken van deze humanitaire interventies. Volgens Klep wilden de betrokken regeringscoalities niet opstappen omdat zij dan zelf schuld zouden bekennen. Ook vreesden de verschillende kabinetten dat opstappen zou leiden tot schadeclaims. Verlies aan geloofwaardigheid speelde eveneens een rol. Het waren immers dezelfde partijen die voorafgaand aan de missies met een grote meerderheid hadden gekozen vóór interventie.
Klep oordeelt kritisch over de ministeriële verantwoordelijkheid. Dat concept werkte volgens hem in deze situatie niet. Ministers dekten hun ambtenaren niet, terwijl ambtenaren en militairen opzettelijk lekten naar de media of belastende informatie bewust achterhielden om hun eigen positie te versterken.
Bij de parlementaire behandeling ter evaluatie van de vredesmissies in Canada, België en Nederland speelde mee dat de nationale parlementen monistisch handelden. In het parlement was geen tegenstelling tussen regering en parlement, maar tussen de coalitie en de oppositie. Daardoor was het voor betrokken bewindslieden mogelijk om aan te blijven, ook na de negatieve conclusies van de onderzoekscommissies.
In één geval lijkt de politiek haar verantwoordelijkheid wél te hebben genomen. Het kabinet-Kok diende in 2002 zijn ontslag in na het bekend worden van de conclusies van het NIOD-rapport. Toch valt op dat verantwoordelijkheid nemen veel af te dingen. In de eerste plaats gebeurde het zeven jaar na dato. Dat werpt vragen op over de maatschappelijke verwerking van ”Srebrenica”.
Het ontslag van het kabinet-Kok was helemaal niet logisch. Het NIOD-rapport was een wetenschappelijk rapport over de geschiedenis van de vredesmissie van Dutchbat zonder dat daarin om politieke consequenties werd gevraagd. Het einde van paars II was vooral te wijten aan de afkeer van de Haagse regentenmentaliteit, als zodanig verwoord door Fortuyn.
Verantwoordelijkheid
De nadruk in dit boek op de politieke verantwoordelijkheid ná een mislukte vredesoperatie is wat eenzijdig. Verantwoordelijkheid houdt ook betrokkenheid vooraf en tijdens de missie in. De invulling van een vredesmissie is niet alleen afhankelijk van een kabinetsopstelling, maar ook van een goed omschreven mandaat en van een reële inschatting van de situatie in het operationeel gebied.
Ondanks deze kritische noot is Klep erin geslaagd politici prikkelende handreikingen mee te geven: zorg kort na een vredesmissie voor een onderzoek waarin de vraag naar de verantwoordelijkheid een belangrijke plek krijgt. Ten tweede, laat het parlement meer dualistisch werken; zodat betrokken bewindslieden verantwoordelijk worden gehouden voor het beleid, zonder dekking door de coalitiepartijen. Zorg dat het parlement controleur blijft van de regering.
N.a.v. ”Somalië, Rwanda, Srebrenica. De nasleep van drie ontspoorde vredesmissies”, door Christ Klep; uitg. Boom, Amsterdam, 2008; ISBN 978 90 8506 668 2; 408 blz.; € 25,–