Politiek en orgel
Hoe staat de kerk tegenover de politiek? Een traditionele gereformeerde visie denkt al snel in termen van de overheid als „bewaker van de beide tafels van de wet.” Ook A. van de Beek bepleit een „gereformeerde benadering” van het vraagstuk kerk en politiek. Maar die benadering ziet er iets anders uit.
Van de Beek, onder meer hoogleraar aan de universiteit van Stellenbosch, ontvouwt zijn visie in een Engelstalige bijdrage aan het Zuid-Afrikaanse tijdschrift Ned. Geref. Teologiese Tydskrif (jaargang 49, 2008, aflevering 3-4). Zijn benadering is onder meer „gereformeerd” in de zin dat hij wil terugkeren tot de kerkelijke bronnen en dat hij deze bronnen toetst aan de Bijbel. De bronnen zijn te vinden in de eerste drie eeuwen. Toen wisten christenen zich burgers van het hemelse Koninkrijk. Zij bonden zich dus niet aan enige aardse natie. Zij verwierpen soldatenwerk. Zij weigerden politieke taken. Zij volgden de culturele gewoonten van hun omgeving. Zij hielden zich verre van revolutionaire politieke ambities. Zij wisten zich vreemdelingen op aarde, maar leverden door hun levenswijze en hun gebed een positieve bijdrage aan de maatschappij.Van de Beek ziet deze kenmerken van de Vroege Kerk gelegitimeerd in het Nieuwe Testament. Sinds de keizers Constantijn en Theodosius is de kerk echter door „een U-bocht” in totaal ander vaarwater terecht-gekomen. Zij huwde met de politieke macht en verloor de vreemdelingschap uit het oog. Wat nu nodig is, is een moeilijke „nieuwe U-bocht” terug naar de levenshouding van het vroegste christendom.
Tegenover wereldgelijkvormigheid stelt Van de Beek dus een krachtig: „Hier beneden is het niet!” Dat is een verdienstelijke inbreng. Maar over Romeinen 13 en de betekenis van Constantijn en Theodosius is het laatste woord nog niet gezegd. Interessant genoeg is iemand als de Duitse theoloog Wolfhart Pannenberg juist van mening dat christenen het werk van de genoemde keizers „terecht” konden opvatten „als triomf van de Goddelijke Logos en van het geloof van de martelaars, maar ook als een bevestiging van de verkiezing en zending van de kerk zelf.”
In de Revue d’histoire et de philosophie religieuses (jaargang 88, 2008, aflevering 3) publiceerde Volker Leppin, hoogleraar kerkgeschiedenis aan de universiteit van Jena, een artikel over Wet en Evangelie bij Luther. Hij betoogt dat Luther op dit punt een gedachte uit de middeleeuwse mystiek opnam.
Natuurlijk is het onderscheid tussen Wet en Evangelie al in het Nieuwe Testament, vooral bij Paulus, terug te vinden. En natuurlijk kon Luther ook teruggrijpen op Augustinus, die in zijn boek ”Over de Geest en de letter” al schreef: „De wet is dus gegeven opdat de genade gezocht wordt; de genade is gegeven opdat de wet vervuld wordt.” Leppin weet dit. Maar hij benadrukt dat ook de middeleeuwse mystiek een tegenstelling kende tussen de „beschuldiging door de Wet, vanwege de zonde” en de „rechtvaardiging door het Evangelie.”
Luther bezat de werken van de veertiende-eeuwse mysticus Johannes Tauler. Tauler beschrijft dat de boetvaardige mens „tot niets gebracht” wordt en God gaat liefhebben. Die zaken, „tot niets worden” en dan opgericht worden, komen bij Luther naar voren in de onderscheiding van Wet en Evangelie.
Ondanks deze overeenkomst tussen Luther en Tauler zijn er ook verschillen. Luther benadrukte meer dan de middeleeuwse mystiek dat het God is Die de mens tot niets brengt. Bovendien bracht Luther de menselijke wanhoop en de Goddelijke bevrijding veel duidelijker in verband met het Woord van God.
In Europa is het orgel al enkele eeuwen een vanzelfsprekend onderdeel van kerkelijke erediensten. De laatste jaren is de belangstelling voor en waardering van de orgelmuziek echter onder druk komen te staan. Dat is niet alleen in Nederland het geval, maar bijvoorbeeld ook in Duitsland. In het tijdschrift Musik und Kirche (jaargang 79, 2009, aflevering 2) beschrijft muziekwetenschapper en orgelkenner Martin Kares niet alleen „de heikele situatie.” Hij verkent ook enkele „wegen tot een nieuwe oriëntatie.”
Volgens Kares is er behoefte aan een „stringente en systematische theologie van de muziek.” Hij maakt niet helemaal duidelijk hoe zo’n theologie er precies zou moeten uitzien. Het orgel was destijds het instrument waarmee het Westen de antieke „Griekse en Romeinse wereldbeelden” op het gebied van de muziek gekerstend heeft: hier „werd Saulus tot Paulus.”
Om de ereplaats van het orgel in de eredienst te herstellen, is het volgens Kares vooral wenselijk dat de organist door het orgelspel op een zeer betrokken manier uitdrukking geeft aan de inhoud van teksten en verkondiging. Het is belangrijker dat de organist zich de inhoud van de boodschap eigen maakt dan dat hij „de grootste technocratische kunstvaardigheid en vingervaardigheid” toont. Ook de organist is „geroepen tot het priesterschap van alle gelovigen.” De opleiding van kerkmusici moet daarom veel meer investeren in de vorming van de persoonlijkheid van de organist.
Aza Goudriaan, universitair docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.