Dramatiek van het zwarte goud
Het is nauwelijks voor te stellen in een tijd waarin alles draait om olie. Nog maar zestig jaar geleden was de Limburgse mijnbouw de kurk onder de Nederlandse economie. Het boek ”De verdwenen Limburgse mijnen” biedt de lezer een fraai inkijkje in het industriële erfgoed van weleer.
Met onheilspellende vaart suist de liftkooi naar beneden, de schacht in. Elk gewapend met een lamp trekt een verse ploeg kompels het aardedonkere, kilometerslange gangenstelsel in. Een nieuwe dienst vangt aan. Acht uur lang hard werken, onder zware omstandigheden. Persluchthamers wrikken de stoffige kolen los. Talloze wagonnetjes voeren het zwarte goud af naar boven.Voor duizenden mannen in de eerste helft van de vorige eeuw speelde het leven zich grotendeels ondergronds af. Hoewel de Nederlandse Staatsmijnen in heel Europa als veilig bekendstonden, trotseerden de mijnwerkers kolenstof, mijngas en instortingsgevaar om Nederland van energie te voorzien.
Kolen werden in Nederland al vele honderden jaren gedolven, maar pas begin 1900 kreeg de staat interesse. Hij richtte verschillende staatsmijnen op, waaronder de Maurits bij Geleen, de Wilhelmina bij Terwinselen en de Hendrik bij Brunssum. Ook waren er particuliere mijnen. In Zuid-Limburg was mijnbouw overal.
Zestig jaar mijnbouw, van 1900 tot 1960, krijgt dankzij fraaie zwart-witfoto’s een gezicht in het boek ”De verdwenen Limburgse mijnen”. De toelichting bij elke foto bevat interessante details, bijvoorbeeld over de uitrusting van de mijnwerkers. Ingeborg Wind, die de uit diverse archieven afkomstige foto’s becommentarieert, gebruikt verschillende thema’s om het leven van de kompels te schetsen.
Stoflongen
Zo toont ze de strikte scheiding tussen bovengronds en ondergronds. Terwijl diep onder het aardoppervlak de mannen zwoegden, draaide bovengronds een complete organisatie om de mijnwerkers zo goed mogelijk te faciliteren. De mijnen hadden zelfs een eigen longinstituut, waar artsen het personeel onderzochten. Niet voor niets, want werken in de mijnen betekende een niet geringe aanslag op de longen. Silicose, of stoflongen, zorgde zeker in de beginjaren voor veel uitval.
Mijnwerker werd je overigens niet zomaar. Jongens van 13, 14 jaar doorliepen eerst drie jaar lang de Ondergrondsche Vak School (OVS). Een gedegen opleiding bereidde hen voor op het harde leven ondergronds. Het zware werk vroeg om gezonde, gedisciplineerde mannen. Aandacht voor beweging was er daarom volop. Voor regels eveneens.
De technologische ontwikkelingen in de mijnbouw stonden al die jaren niet stil. Dat is op de foto’s goed te zien. Waar de mannen de dikke kolenlaag eerst nog met pikhouwelen te lijf gingen, deed al snel de persluchthamer zijn intrede. Nog later kwam de gemechaniseerde bakkenschaaf, die de kolen losschraapte. Ook de logistiek ontwikkelde zich. Paarden, die vaak hun hele leven ondergronds sleten, werden vervangen door locomotieven.
Kameraadschap
Van alle negen thema’s die het boek behandelt, spreekt het ondergrondse bedrijf verreweg het meest tot de verbeelding. De zwartgeblakerde gezichten in de donkere, benauwde gangen tonen iets van de zware omstandigheden waaronder werd gewerkt. Het gevaarlijke werk zorgde wel voor een diepgewortelde kameraadschap. De kompels -kameraden- waren volledig op elkaar aangewezen. Allemaal stonden ze bloot aan dezelfde angst en dezelfde gevaren. Ondanks de strakke hiërarchie in de Staatsmijnen waren de mannen diep onder de grond elkaars gelijke.
De dramatiek van het mijnwerkersbestaan openbaarde zich vooral als het misging. Dan daalde de reddingsploeg met gevaar voor eigen leven af in de mijnen. Ze stelden alles in het werk om hun kameraden veilig naar boven te halen. Dat lukte niet altijd. Zo kostte een explosie in Staatsmijn Hendrik op 13 juli 1928 aan dertien kompels het leven. Dezelfde mijn werd in 1947 opnieuw getroffen door een ongeluk, waarbij weer dertien mijnwerkers omkwamen. Elf jaar later, in 1958, stortte een deel van Staatsmijn Maurits in. Daarbij vonden zeven mannen de dood.
Goedkope kolen
De import van goedkope Amerikaanse kolen en de groeiende rol van olie zetten de kolendelving zwaar onder druk. Toen in 1959 de aardgasbel bij Slochteren werd ontdekt en heel Nederland de beschikking kreeg over aardgas, was dat de doodsteek voor de Limburgse mijnindustrie. De impact was enorm; veel gezinnen die afhankelijk waren van de mijnen, zaten ineens zonder inkomsten. Zij die meer geluk hadden, vonden een plek bij DSM -de voortzetting van de Staatsmijnen- of bij NedCar.
Uitgeverij Terra brengt een fraai boek, met even zo fraaie foto’s. De korte teksten bij elke plaat zijn toegankelijk geschreven. ”De verdwenen Limburgse mijnen” is een waardevol document over een bedrijfstak die reeds lang teloor is gegaan, maar nog altijd tot de verbeelding spreekt.
N.a.v. ”De verdwenen Limburgse mijnen”, door Ingeborg Wind; uitg. Terra Lannoo, Arnhem, 2008; ISBN 978 90 5897 906 3; 145 blz.; € 24,95.