Ambtsdrager geroepen tot dienstbaarheid
Aan de publicaties van dr. T. Brienen is een titel toegevoegd: ”Van ambt naar dienst. Een Bijbelse visie op diensten en bedieningen”. Gezien de discussies van de afgelopen decennia binnen de gereformeerde gezindte kunnen we stellen dat het om een gevoelig thema gaat.
Dr. Brienen legt in zijn inleiding ons de volgende kernvraag voor: Kunnen we de traditionele visie op de ambten Bijbels of kerkhistorisch in deze tijd wel handhaven en verdedigen? Vervolgens constateert hij, dat hij nergens is tegengekomen dat „men de term, het begrip en de invulling van het ’ambt’ zelf onder de loep neemt.” Dr. Brienen wil een „wetenschappelijke verkenning” geven van dit onderwerp.Hierna bespreekt hij vele nieuwtestamentische gegevens omtrent „bediening en dienst.” Jammer dat hij het Oude Testament nagenoeg ongemoeid laat. Na zijn Bijbelse verkenningen concludeert hij dat het Nieuwe Testament (enkel) spreekt over ”diensten en bedieningen”. Dat geldt voor de gehele gemeente en niet voor enkele personen, en kan worden toegespitst op drie terreinen: het besturen van de gemeente, het dienen met een ”Woord-karakter” (prediking en onderwijs) en het dienen met een ”daad-karakter” (verzorging en hulp).
Vervolgens wordt in de hoofdstukken 3, 4 en 5 een lang overzicht gegeven van wat theologen en kerkelijke rapporten gezegd hebben over het ambt. Weerkerende thema’s zijn ambt en charisma, de plaats van het ambt in de gemeente, de vrouw in het ambt en ambt en hiërarchie. Hoewel de geïnteresseerde lezer een schat aan informatie aangereikt krijgt, begint deze uiteenzetting iets vermoeiends te krijgen. Temeer omdat het punt van dr. Brienen (namelijk dat volgens hem niet van ambt maar van bediening en dienst gesproken moet worden) in de schaduw van een berg aan theologische en historische informatie dreigt te verdwijnen.
Kernachtig zijn de paragrafen 5.3 en 5.4. Hier lezen we de belangrijke zinsnede: „Onze conclusie moet nu wel zijn dat het woord ”ambt” op zichzelf heel weinig zegt en heel wat betekenissen kan hebben. Bij het gebruik ervan dreigt echter steeds het gevaar, dat het een hiërarchische vulling krijgt en aanneemt vanuit zijn sociaal-politieke herkomst en rooms-katholieke verwerking in het kerkelijk bestuur en het leergezag. Het is daarom terecht de vraag of daarop een hele ambtstheologie te bouwen valt, waar het gaat om de organen van de bediening van het Woord in al haar verscheidenheid, veelheid en bontheid in de kerk van Christus en in de plaatselijke gemeente van Hem” (blz. 129).
Ten slotte werkt dr. Brienen zijn eigen gedachten uit in het zesde hoofdstuk ”Diaconiologie”. Kort en goed gaat het hier om: het (woord) ambt kan worden losgelaten, en de gemeente (als geheel) moet komen tot het besef dat ieder dienstbaar mag en moet zijn, met de aan hem of haar geschonken gaven, ten dienste van Kerk en wereld.
In de inleiding schrijft dr. Brienen: „Door invloeden vanuit de evangelische dan wel Pinkster- of charismatische beweging worden binnen de kerken van gereformeerd belijden vraagtekens gezet bij de vorm, de inhoud en het aantal ambten.” In hoofdstuk 6 blijkt dat de door dr. Brienen beoogde kerkinrichting veel weg heeft van de kerkvisie van deze beweging. Toch wringen enkele zaken. Wat in hoofdstuk 6 wordt voorgesteld is -naar mijn mening- geen logisch gevolg van wat in het voorgaande is uiteengezet. Tussen dr. Brienens historisch overzicht en zijn ”diaconiologie” ligt iets wat verborgen blijft. Het heeft er veel van weg dat hij ergens tegen ageert, maar de vraag is waartegen. De auteur zou er goed aan doen juist dát punt te belichten. Wellicht zijn het bezwaren die men kan hebben tegen on-Bijbelse uitwassen die zich voordoen binnen de gereformeerde gezindte als het gaat om ambt en ambtsuitoefening. Maar het punt van dr. Brienen dat het ambt dienstbaar moet zijn, is niet nieuw. Geen gereformeerd belijdend mens mag of kan ontkennen dat het ambt dienstbaar moet zijn, evenmin dat de gehele gemeente geroepen is een ”koninklijk priesterdom” te zijn. Maar het ambt is Bijbels gezien ook verbonden aan tucht en gezag (zie Paulus’ brieven aan Timotheüs) - iets wat dr. Brienen nagenoeg onbesproken laat. Immers, het ambt komt op vanuit de grote Ambtsdrager Jezus Christus, Wiens ambtelijke bediening getekend is in dienend gezag. Zo kan het ambt alleen maar dienstbaar zijn.
N.a.v. ”Van ambt naar dienst. Een Bijbelse visie op diensten en bedieningen”, door dr. T. Brienen; uitg. Kok, Kampen, 2008; ISBN 978 90 435 1530 6; 158 blz.; € 16,50.