Te veel mensen naar alternatieve behandelaars
Geloof en wetenschap sluiten elkaar niet uit. Dat zei prof. dr. ir. H. Boersma vanmiddag bij de aanvaarding van zijn ambt als hoogleraar. De slotpassage van zijn oratie.
Vandaag aanvaard ik mijn benoeming tot hoogleraar in de klinische epidemiologie van hart- en vaatziekten. Die benoeming zou niet tot stand zijn gekomen als de decaan zou hebben getwijfeld aan mijn geloof in de kracht van kloppend bewijs. Inderdaad pleit ik voor een rationele benadering van de geneeskunde. Wanneer het gaat om vragen over ziekte en gezondheid zijn wij Anno Domini 2008 gelukkig goeddeels verlost van waarzeggers, pendelaars en piskijkers. Goeddeels, maar nog niet geheel. Helaas wenden te veel mensen in ons land zich tot antroposofen, iriscopisten en orthomoleculaire artsen voor adviezen met betrekking tot hun gezondheid. Het percentage personen dat een alternatieve behandelaar raadpleegt, nam tussen 1981 en 2002 toe van 3 naar 7 procent van de totale bevolking.Sommigen zien dat als een bewijs van het tekort van de reguliere geneeskunde. Onder aanvoering van de ”evidence-based medicine”-gedachte, zo redeneert men, gaat het daarin te veel om getallen in plaats van mensen, om groepen in plaats van het individu, om ziektes in plaats van patiënten.
Ik zal niet ontkennen dat er veel gezondheidsvragen zijn waarop de reguliere geneeskunde het antwoord vooralsnog schuldig blijft. Ook zal ik niet ontkennen dat er artsen zijn die te weinig oog hebben voor de hele mens. Toch moet bedacht worden dat een arts zijn behandelkeuze of -advies altijd ergens op baseert. En wanneer hij de evidence-based medicine-gedachte niet volgt, dan worden zijn keuzes op z’n slechtst ingegeven door traditie of gezag, en op z’n best door individuele expertise en ervaring. Expertise en ervaring zijn echter pas echt waardevol, wanneer deze ook voor het nageslacht behouden blijven en onderdeel gaan vormen van de evidence. Het belang van (wetenschappelijke) publicaties kan dan ook niet genoeg worden benadrukt.
Degenen die mij beter kennen, weten dat ik niet alleen geloof in de kracht van wetenschappelijk bewijs, maar bovenal in God de Schepper van hemel en aarde en in Jezus Christus, Zijn Zoon. Het gaat daarbij om ”geloof” in de diepere betekenis van het woord.
Voor velen staan die twee aspecten van het menselijk leven op gespannen voet: geloof en wetenschap sluiten elkaar uit. „Geloof en wetenschap moeten niet over elkaar heen schuiven”, vindt minister Plasterk van Onderwijs. En natuurkundige en Nobelprijswinnaar Simon van der Meer stelt: „Je moet als fysicus een gespleten persoonlijkheid hebben om nog in een god te kunnen geloven.” Als wetenschapper enerzijds en gelovige anderzijds ervaar ik die gespletenheid niet. Er is voor mij in dit opzicht geen verschil tussen de zondag en de maandag.
Het is daarbij goed om te beseffen dat het geloof in Jezus Christus de Zoon van God niet een kwestie is van ‘blind’ geloven. Het christelijk geloof is mijns inziens bij uitstek gebaseerd op kloppend bewijs. Het is een evidence-based geloof.
Waar zijn dan de getuigen? Ik zal u er een laten horen. In zijn algemene zendbrief schrijft de apostel Johannes (1 Johannes 1:1 en 3): „Hetgeen van den beginne was, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben, en onze handen getast hebben, van het Woord des levens; (…) Hetgeen wij dan gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij u, …” Geloven is dus gebaseerd op horen, zien en tasten. Dat heeft Johannes gedaan en daar getuigt hij van. Het mooie van het Christelijk geloof is dat elk mens bevoegd is getuigen te beoordelen, terwijl bovendien iedereen bekwaam gemaakt kan worden om zelf getuige te zijn.
De auteur is bijzonder hoogleraar klinische epidemiologie van hart- en vaatziekten aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.