Cultuur & boeken

Intellect met een gevoelig gemoed

Titel:

Door dr. O. W. Dubois
12 December 2001 09:14Gewijzigd op 13 November 2020 23:18Leestijd 7 minuten

”1800. Blauwdrukken voor een samenleving. Nederlandse cultuur in Europese context”
Auteur: Joost Kloek en Wijnand Mijnhardt
Uitgeverij: Sdu
Den Haag, 2001
ISBN 90 12 08562 4
Pagina’s: 619
Prijs: € 45,- (ƒ 99,17).Tot nu toe ontbrak een modern, gedegen overzicht van de Nederlandse geschiedenis. Reden voor Den Haag om een serie historische dwarsdoorsneden van de Nederlandse cultuur te subsidiëren. Inmiddels ligt het resultaat er: een vijfdelige reeks ”Nederlandse cultuur in Europese context”. Behalve het evaluerende vijfde deel centreert elke aflevering rond een ijkpunt: 1650, 1800, 1900 en 1950. Rond 1800 draaft de ideale burger op: moreel en intellectueel ontwikkeld, maar met een gevoelig gemoed.

Literatuurhistoricus Joost Kloek en historicus Wijnand Mijnhardt zijn verantwoordelijk voor ”1800. Blauwdrukken voor een samenleving”. Beiden hebben veel gepubliceerd over de achttiende-eeuwse cultuurgeschiedenis. Ze hebben hun uitgangspunt genomen in een boeiend proces van publieke meningsvorming.

In de achttiende eeuw ontwikkelden zich overal in Europa nieuwe ideeën over mens en samenleving. Het hart hiervan werd gevormd door een op een optimistisch mensbeeld gebaseerd vooruitgangsgeloof. Niet langer meer gebonden aan het gezag van kerk en staat, aan door traditie en autoriteit opgelegde normen en waarden, werden velen gegrepen door het toekomstideaal van een vrije en gelukkige samenleving.

In uitvoerige discussies kreeg dit ideaal nader vorm en vond het in brede lagen van de bevolking ingang. Dit proces van publieke meningsvorming vormt het uitgangspunt van deze omvangrijke studie. Om nader inzicht in dit proces te verkrijgen, hebben de auteurs hun onderzoek rondom vier belangrijke thema’s gegroepeerd: geloof in de vorming van de mens, geloof in de mogelijkheid van een andere inrichting van de samenleving, de wens om zich als nationale, Nederlandse gemeenschap te profileren, en de zorg om het morele verval.

Spectators
Aan de ontwikkeling van de toenmalige Nederlandse samenleving naar een nationale communicatiegemeenschap hebben de spectatoriale tijdschriften, waarvan de schrijvers merendeels tot de kring van dissenters (doopsgezinden en remonstranten) behoorden, een grote bijdrage geleverd. Essentieel kenmerk van de spectators is hun moreel opvoedend gehalte. Naar de fraaie formulering van Kloek en Mijnhardt laten deze tijdschriften zich lezen als een „gigantisch reservoir van psychologische casuïstiek waaruit een verantwoorde burgerlijke gedragscode kon worden afgeleid.”

De ideaaltypische burger was moreel en intellectueel ontwikkeld, maar bezat tevens een gevoelig gemoed. Zo’n mens hielden de spectatoriale schrijvers hun lezers graag voor ogen en contrasteerden ze met de achttiende-eeuwse Nederlander, wiens gedrag hun inziens tot het morele verval van Nederland als natie had geleid. Kloek en Mijnhardt wijzen erop dat het opmerkelijk is dat in de spectatoriale geschriften gevoelens als medelijden en mensenliefde tot sleutelbegrippen van de menselijke psychologie werden verheven. Over het ideeëngoed van de spectators is al tamelijk veel geschreven, maar treffend blijven de ernst en de bewogenheid waarmee ze streefden naar verbetering van mens en maatschappij en hun medeburgers opriepen tot vervulling van hun morele plichten.

Wolf en Deken
Het morele burgerschap is een centraal thema van de spectators, maar we vinden het ook in de romans van de dames Wolf en Deken, aan wie de auteurs nogal veel aandacht besteden. Meer terecht is de grote aandacht die wordt gegeven aan de in 1784 opgerichte Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, „een thuishaven voor dat deel van de maatschappelijke bovenlaag dat nieuwe cultuur-politieke en economische idealen koesterde.”

Evenals de spectatoriale auteurs werd het Nut bezield door een oprecht idealisme, waaraan zij ook daadwerkelijk vorm heeft gegeven. Veel heeft zij bijgedragen aan de brede verspreiding van het burgerlijk beschavingsideaal van vorming van geest en gemoed, waarbij het onderwijs haar bijzondere aandacht had. Maar op elk terrein, van armenzorg en gezondheidszorg tot bibliotheken en leesgezelschappen, heeft het Nut grote invloed gehad. Tegen de haar kenmerkende verlicht-tolerante geest zouden in de negentiende eeuw van orthodox-protestantse zijde ernstige bezwaren rijzen.

Huiselijk
In overeenstemming met hun uitgangspunt beschrijven Kloek en Mijnhardt de ontwikkelingen op het terrein van onderwijs, taal, wetenschap en kunst niet op zichzelf staand. Ze plaatsen deze steeds in het perspectief van het achttiende-eeuwse ideaal van het morele burgerschap, dat nauw verbonden werd met het eigene van Nederland als natie, met het nationale besef.

De auteurs beschrijven de standaardisatie van de Nederlandse taal, de vorming van een nationaal wetenschapsbeleid en de ontwikkeling van letterkunde, toneel, muziek en schilderkunst die het nationale gevoel behoorden te stimuleren en vorm zouden geven aan een nieuwe samenleving. Een samenleving waarin de burger, arbeidzaam en huiselijk, godsdienstig, ontwikkeld en gevoelig, ernst maakte met zijn maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef.

Tussen mens en maatschappij moest een heilzaam evenwicht bestaan. Hierop legden de achttiende-eeuwers grote nadruk. Mens en samenleving vormden voor hen een tweeëenheid.

Religie
De nieuwe maatschappij, die de culturele elite voor ogen stond, betekende ongetwijfeld een breuk met het verleden. Maar ook deze samenleving –daarvan was iedereen overtuigd– kon niet zonder het fundament van de religie. Voor de ongestoorde groei van verlichting en beschaving was godsdienst –die voor de cultuurdragers van toen haar beste vorm in het gematigd protestantisme had gevonden– een essentiële voorwaarde. De vormgevers van de Bataafse revolutie waren hiervan diep overtuigd: „Zonder religie geen vervolmaking van de samenleving. Met deze boodschap ging de Bataafse Republiek de negentiende eeuw in.”

Van deze vervolmaking is weinig terechtgekomen. De Bataafse Republiek beleefde een voortijdig einde. De balans opmakend van de Bataafse tijd (1795-1806), jaren die binnen de ruime tijdsafbakening van hun boek vallen, komen de auteurs tot de conclusie dat alleen de succesvolle ontplooiing van het morele burgerschap blijvend is geweest: „Toch is dat niet weinig: dankzij het Bataafse moreel-burgerlijke universum werd de sociaal verantwoordelijke samenleving denkbaar, en ligt daarin niet de eigenlijke kern van een beschaafde samenleving besloten?”

Idealisme
De auteurs geven een boeiend beeld van de tijdgeest omstreeks 1800, van verspreiding en draagvlak van de nieuwe ideeën, zoals men die op alle levensterreinen vorm wilde geven. Het idealisme van toen is ons veelal vreemd geworden en bij het achttiende-eeuwse verlichte protestantisme, met zijn misschien al te vanzelfsprekende verbinding met cultuur en samenleving, kunnen de nodige kanttekeningen worden gemaakt. Maar voor de morele ernst en het grote maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel van de achttiende-eeuwse culturele elite die, naar een woord van Huizinga, geloofde dat een cultuur metafysisch is of niet, kan men respect en bewondering hebben.

Dit helder geschreven werk verdient veel waardering. Deze zal vermoedelijk vooral van vakgenoten komen. Zij zullen de benadering van historische ontwikkelingen aan de hand van het theoretische concept van het proces van publieke meningsvorming kunnen waarderen en interesse hebben voor de onderscheiden historische visies op de achttiende eeuw.

Voor de geïnteresseerde historische leek zal dit minder gelden. Voor hem zal het boek, hoe rijk aan inhoud ook, vaak te weinig beschrijvend en te theoretisch zijn. Bovendien kan hij zich storen aan het veelvuldig gebruik van specifieke en vooral literatuurhistorische vaktaal. Vanwege deze gerichtheid op de kring van historici doet het merkwaardig aan dat de auteurs zo spaarzaam met voetnoten zijn. Juist voor vakgenoten zijn deze immers interessant.

Afzonderlijke vermelding verdient de voorname uitvoering én dat bij wijze van tussenstuk tussen het derde en vierde deel een aantal bijzonder fraai geïllustreerde ’reportages’ is opgenomen. Deze door Eveline Koolhaas-Grosfeld geschreven en in een andere letter gedrukte reportages (over onder andere natuur en cultuur) zijn weliswaar interessant, maar doen enige afbreuk aan de eenheid van compositie van het boek. Samenvattend: een voor een beperkte kring waardevol en interessant werk.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer