Rijk worden: in barmhartigheid
December –een maand van cadeaus en goede maaltijden– lijkt een geschikt moment de oprukkende consumptiecultuur tegen het licht te houden. In aansluiting op de katern Voorkeur (30 november) een serie van vier bijdragen over dit thema. De laatste aflevering: dr. R. Seldenrijk laat zien hoe de Bijbel waarschuwt tegen geldgierigheid en verkwisting.
Van alle kanten worden we uitgenodigd groot geld te verdienen en ons geld zo snel mogelijk uit te geven. We worden gebombardeerd met ”unieke kansen” die we ”nu” moeten aangrijpen om van ”maximaal voordeel” te kunnen profiteren. Alom wordt er momenteel uitverkoop gehouden … ook van christelijke waarden? Hoe staat het met de ”economie van het genoeg” die prof.dr. B. Goudzwaard (geb. 1934) tegenover het streven naar meer materiële welvaart heeft gesteld? Waar blijft het genoeg van te veel, waaraan wij de mensheid niet alleen, maar de gehele kosmos opofferen? Advertenties bijvoorbeeld in ons lijfblad en het daaraan verbonden familieblad gelovend. Dit artikel zal de kerstinkopen nauwelijks beïnvloeden, maar van de lezers mag worden verwacht dat zij weten van een bijbelse levenshouding … Het gaat om een gevaarlijk onderwerp, dat zich zelfs voor de schrijver niet beperkt tot de ander en de anderen.
Het heugt mij niet dat de voorgaande negen maal de internationale Niet Winkel Dag in het RD zoveel bezinning heeft opgeroepen als dit jaar. Sterk was de inzet van de katern Voorkeur van zaterdag 30 november. „Een nieuw product verovert de markt: Niets. Er is veel vraag naar Niets. Miljoenen mensen hebben Niets nodig! Het nieuwe product is nu verkrijgbaar voor een aantrekkelijke prijs: je krijgt Niets voor niets …” Genoeg kost geld, geluk is gratis. Hét geluk is gratis. En er is genoeg (Psalm 31:20).”
De genotcultuur maakt westerse christenen ongeloofwaardig, hier en in de derde wereld. Zij hanteren een levensstijl die het Evangelie afzwakt, zo weet Van Aalsburg uit ervaring. Bedrijven sluiten aan bij wat in de mens huist: evenals reclamemakers mogen we ze volgens Van Vugt niet altijd de schuld geven. Een andere economie vraagt om een andere levensbeschouwing, zo radicaal is het wel. Het gaat zelfs nog een stap verder. Met beschouwen alleen bereik je nog geen ideaal. Ook de ban van de begeerte (Exodus 20:17) moet worden doorbroken, aldus Jongeneel. Hoe staat het met bijbelse waarden en normen?
Geschenk
Eigendom is geschenk, God is de volstrekte Eigenaar van alles (Leviticus 25:23). Het Oude Testament tekent de innerlijke afstand tussen de mens en zijn eigendom op verschillende manieren: sabbatsjaar, jubeljaar, lossing van het land, schuldslavernij, renteverbod, de randen van het veld en de achtergebleven of vallende halmen en vruchten voor armen, vreemdelingen, weduwen en wezen, het gaat om een centraal oudtestamentisch thema. Dit krijgt in het Nieuwe Testament een nog nadrukkelijker karakter (Mattheus 6:33). Daar is eigendom geheel gericht op de dienst aan de naaste. Denk bijvoorbeeld aan de vrijgevige gemeenschap van goederen bij de eerste christenen van Handelingen.
Nergens in de Bijbel wordt persoonlijk bezit afgekeurd. Ook Annanias en Safira zijn niet veroordeeld, omdat zij nog iets voor zichzelf wilden houden. Zij zijn gestorven om hun leugens. Talrijk zijn evenwel de waarschuwingen voor het gevaar van rijkdom (Spreuken 10:15; 16:8; 30:8,9; Lukas 12:13 21; 1 Timotheus 6:3 10; Hebreeën 13:5,6; Jakobus 1:9 11; 5:1 6). Op veel plaatsen waarschuwen de profeten tegen een materialistische instelling (Jesaja 3:16 24; Hosea 12:9; Amos 2:6,7; 3:9 11; 4:1 3; Micha 3:1 7; 7:1 6). Opmerkelijk is Paulus’ waarschuwing tegen geldzucht en de vermelding van de afval van het geloof van velen (1 Timotheus 6:10).
Mozes heeft Israëls materiële bestaan in Kanaän gezet in het kader van die bekende uitspraak uit Deuteronomium 8:3. Daar lezen we dat de mens niet alleen van het brood leeft, maar dat de mens leeft van alles wat uit des HEEREN mond uitgaat. Hier gaat het niet om stoffelijke en geestelijke gaven, zoals veelal wordt gedacht. Mozes houdt ons hiermee voor dat we het op materieel gebied moeten hebben van wat God tot stand brengt door Zijn scheppend spreken. Dat kan zelfs door brood uit de hemel, door water uit de rots en door de dienst van raven.
Tienden
Oudtestamentische gelovigen moesten door hun financieel beleid tonen dat zij hart voor de eredienst hadden. De Israëlieten moesten jaarlijks nauwlettend de tienden betalen aan de Levieten (Leviticus 27:30 33). Maar van een deel van die tienden mochten ze een feestelijke maaltijd aanrichten bij de tempel. Voor die maaltijd werden de Levieten uitgenodigd en om de drie jaar ook de vreemdeling, de weduwe en de wees: de armen hebben recht op levensonderhoud.
Net als in het Oude Testament wordt de nieuwtestamentische gelovigen op het hart gebonden dat ze door hun giften hun verbondenheid met de kerk moeten tonen. Er moet voldoende financiële ruimte zijn om de kerkdiensten te houden en om de predikanten vrij te stellen (1 Korinthe 9:3 14). Paulus spreekt niet over een bepaald percentage, hij vertrouwt op het werk van de Heilige Geest. Die in de Geest zaait, zal uit de Geest het eeuwige leven maaien; de Geest doet ons het goede werken, weldadigheid betonen (Romeinen 2:7).
Nergens lezen we in het Oude Testament een gebod om te streven naar een voor ieder gelijke levensstandaard. We lezen van vermogende kinderen van God: Abraham, Isaäk, Jakob, Boaz, Salomo, Daniël, Jozef van Arimathea, vrouwen die Jezus dienen van hun goederen, de kamerling van de Ethiopische koningin, Lydia, Aquilla en Priscilla, Erastus en zo zijn er veel meer geweest. Jezus viert feesten mee en gebruikt maaltijden bij rijken (Markus 14:3; Lukas 7:36 50). Als we rijk zijn, moeten we dat waarderen en er dankbaar van genieten (Prediker 2:24). Anderzijds mogen we niet onszelf verwennen zonder echt rekening te houden met de ander. Uitbuiting en machtsmisbruik worden fel aangeklaagd. Bezitten als niet bezittend, gebruiken als niet misbruikend (1 Korinthe 7:31).
Eerst nodige
Ons rijk zijn leeft weinig voor ons. In het onderwijs van Christus worden ons grondregels aangereikt voor een verantwoorde levensstandaard. In Matthéüs 6:19 34 en Lukas 12:13 34 wordt ons voorgehouden welke schatten we moeten vergaderen. Door het voorbeeld van de raven en de leliën moeten we leren onze levenszorgen aan God te bevelen en eerst het Koninkrijk van God te zoeken. Dán kunnen we zeker zijn van Gods zorgende hand over ons. Christus vermaant tot het geven van aalmoezen, dat zijn giften.
Voor een juiste waardering van onze materiële omstandigheden moeten we uitgaan van het bestaansminimum. Het bestaansminimum duidt erop dat we genoeg levensonderhoud, voldoende kleding en een degelijk onderdak hebben (vgl. 1 Koningen 4:25; 1 Timotheus 6:8). De armen kunnen nauwelijks of niet toekomen aan het eerst nodige. We kunnen dan denken aan de bedelaars in het Nieuwe Testament en de tientallen miljoenen in de derde wereld. Mensen die zich boven het bestaansminimum allerlei extra’s kunnen veroorloven, zijn bijbels gezien allemaal rijke mensen. Als Jezus zegt: ”Wee u gij rijken …” (Lukas 6:24) dan gaat het dus over ons!
Calvijn betoogt in zijn Institutie (III.10.5) dat we met onze aardse goederen moeten omgaan alsof ons telkens de woorden in de oren klonken: Geef rekenschap van uw rentmeesterschap… Christelijk rentmeesterschap leidt tot de bijbelse vreemdelingschap.
Geloof en levensstijl staan niet los van elkaar. Rijk en arm hebben belang bij een duurzame ontwikkeling met een voor een ieder verantwoorde levensstandaard. De Bijbel waarschuwt regelmatig tegen zowel geldgierigheid als verkwisting door een onverantwoorde levensstijl. Christenen dreigen in een luxecultuur te verslappen. Natuurlijk vullen westerse christenen ook de collectezak, maar is daarmee alles gezegd? Genieten in dankbaarheid, maar geen slaaf worden van geld en goed. Soberheid en matigheid, wie beaamt dit niet? En wie kan in onze maatschappelijke context daarmee goed uit de voeten: bezitten als niet bezittend?
Wellicht is het beste advies in onze door materialisme en egoïsme doordrenkte samenleving dat wij rijk worden in barmhartigheid en weldadigheid (1 Timotheus 6:18).
De auteur is directeur van de Nederlandse Patiëntenvereniging.