Triosynode negeert Kuitert onterecht
In het Reformatorisch Dagblad van zaterdag 14 december stond een opmerking van dr. Plaisier, onder het kopje ”Triomoderamen reageert niet op boek Kuitert”. W. H. Velema vraagt zich af of het niet reageren van de kerk op dwalingen een trend van de SoW kerken gaat worden.
Met enige aarzeling schrijf ik het volgende artikel. Die aarzeling wordt niet veroorzaakt door de onzekerheid over wat ik wil gaan schrijven. Er ligt een andere aarzeling achter. Van jongsaf heb ik geleerd je niet met de zaken van een ander te bemoeien. Dat is een van de wijze lessen die ik vanuit mijn ouderlijk huis, met name van mijn moeder –ik noem haar meermalen in lezingen, met diep respect en dankbaarheid– heb meegekregen.
In de jaren van mijn dienst in de gemeente en daarna aan de Universiteit in Apeldoorn is mij die les goed van pas gekomen. Ik kan helaas niet zeggen dat ik er altijd naar heb geleefd. De keren dat ik de wijze raad van mijn moeder niet heb opgevolgd, heugen me. Zulke ervaringen versterken dan de kracht van wat mij werd voorgehouden.
Geen gebrek aan interesse
Het is mede om die reden dat ik mij vrijwel niet in het publiek en zeker niet op schrift heb uitgelaten over het SoW proces. Ik heb dat niet nagelaten uit onverschilligheid of gebrek aan interesse. Integendeel, hoewel buitenstaander, heb ik alle ins en outs voorzover mogelijk met grote belangstelling gevolgd. Ik vond het echter niet op mijn weg liggen om me vanaf de zijlijn, dus van buitenaf, in interne discussies te mengen.
In het Reformatorisch Dagblad van zaterdag 14 december stond echter een opmerking van dr. Plaisier, onder het kopje ”Triomoderamen reageert niet op boek Kuitert”. Zijn opmerking heeft een algemene strekking. Daarom neem ik de vrijheid er iets over te zeggen.
Ik geef kort weer wat ik las en neem aan dat dit een juiste weergave is van wat dr. Plaisier tijdens de rondvraag in de vergadering van de triosynode heeft gezegd. Hij ging in op de vragen van twee hervormde predikanten. Deze synodeleden toonden zich geschokt door de opvatting van Kuitert dat „God en goden (let op de grote en de kleine letter, WV) projecties zijn van menselijke verbeelding.” De synodeleden vroegen het moderamen zich van deze uitspraak openlijk te distantiëren.
De scriba, ik mag aannemen antwoordend namens het moderamen, vroeg zich af waarom het belijdend karakter van de kerken afgeleid wordt van hoe we reageren op boeken. Hij kon dan nog wel een paar namen noemen: Dekker, Graafland en Den Heyer. Wij spreken niet over wat leden van de kerk publiceren. De kerk heeft zich in haar belijdenisgeschriften uitgesproken en in het geschrift ”Jezus Christus, onze Heer en Verlosser”. Letterlijk: „We moeten ons niet laten opjagen door mensen wier naam met een kwestie is verbonden.”
Enkele namen
Ik hoop dat het niet ongepast wordt gevonden dat een buitenstaander, overigens met heel zijn hart en hoofd betrokken bij wat in de kerken in Nederland gebeurt, hier iets over zegt. Ik wijs op enkele punten. De ene scribent is de andere niet. Kan men ze zo maar op één hoop vegen? Ik kan me voorstellen dat Graafland het niet aangenaam vindt om op één lijn met Kuitert gezet te worden, ter motivering van het uitblijven van een kritisch antwoord. Datzelfde zou het geval kunnen zijn met Dekker in vergelijking met Den Heyer. Er zit bij beide genoemde paren nog wel enig kwalitatief –zeg vooral theologisch– verschil tussen de een en de ander.
Dr. Plaisier heeft gemakkelijk spel als je allerlei meningen op één lijn zet en dan vergelijkenderwijs zegt: Daar kan de kerk niet aan beginnen. Dit is nog maar een formeel argument en stellig niet het sterkste. Toch is het niet zonder betekenis. Het verwoordt namelijk hoe het moderamen van de triosynode tegen het aanwijzen en afwijzen van dwalingen staat. Van de kleinste tot de zwaarste –het ontkennen van het zelfstandig persoonlijk bestaan van God– zal de kerk niet reageren op wat haar dienaren (dat zijn deze theologen toch) zeggen en leren. Wie bezwaar maakt, wordt verwezen naar de belijdenisgeschriften en naar reeds gepubliceerde stukken. Dan weet u hoe de kerk erover denkt.
Stromingen
Als ik twee voorbeelden noem van het expliciet bestrijden van een dwaalleer, kan ik niet op aller instemming en sympathie rekenen. Toch doe ik het. In de Catechismus wordt antwoord tachtig gewijd aan het onderscheid tussen het Avondmaal des Heeren en de paapse mis, met een duidelijke omschrijving en afwijzing van de rooms katholieke leer omtrent de mis. Als ik de Dordtse Leerregels noem, zal ik op sommigen de indruk maken buiten deze tijd te staan. Niettemin wordt elke paragraaf in de vijf artikelen gevolgd door een afwijzing en daarmee een bestrijding van de met de paragraaf corresponderende dwaalleer. Ik herinner ook aan mohammedanen en ketters als Marcion, Mani, Praxeas, Sabellius, Samostenus, Arius en anderen die in artikel negen van de Nederlandse Geloofsbelijdenis worden genoemd.
En wat de Schrift zelf betreft, mag verwezen worden naar 1 Johannes 4:1 6. Inderdaad, hier worden geen namen, maar wel dwaalleren genoemd. Voor namen van stromingen of personen wordt verwezen naar de brieven in Openbaring 2 en 3 (de Nikolaïeten 2:6; een synagoge des satans 2:9; de vrouw Izebel 2:20). Het is opmerkelijk dat juist in deze pastorale, vermanende brieven namen genoemd worden.
Ik wijs er nog op dat Kuitert niet de eerste de beste is. Hij is nog altijd emeritus hoogleraar van de theologische faculteit van de VU, met alle rechten en plichten daaraan verbonden. Bovendien blijkt hij grote invloed te hebben. Van zijn laatste boek is, naar ik meen, de vierde druk verschenen. Dan is het wel wat laconiek om te zeggen: Als u wilt weten hoe de kerk over Kuitert denkt, zie de belijdenisgeschriften. Bovendien is, zoals ik reeds eerder schreef, Kuitert buiten het verwoorden van het christelijk geloof gekomen. Hij is in wezen atheïst. Zou de kerk dat niet mogen en zelfs moeten zeggen, in een samenleving die Kuitert nog altijd als vertegenwoordiger van het christelijk geloof ziet?
Actueel belijden
In de Nederlandse Hervormde Kerk sprak men direct na de oorlog over actueel belijden. Ook dr. Plaisier weet daarvan. Hij blijkt gezegd te hebben: Belijden is het reageren op wie de Heere God voor ons wil zijn en op ontwikkelingen in de maatschappij.
Dit laatste gedeelte verbaast mij in hoge mate. En dat om twee redenen. Allereerst omdat die ontwikkelingen niet onbenoemd kunnen blijven. Daar zullen toch namen van stromingen bij genoemd moeten worden. En wil men in zijn aanwijzing respectievelijk afwijzing concreet zijn, dan kunnen namen of op zijn minst een naam van woordvoerders niet onvermeld blijven. Dan gaat de kerk op het spoor dat voor wat betreft de (dwaal)leer wordt afgewezen.
Er is een tweede reden om zich te verbazen. Wat het leven betreft, voelt de kerk zich wel geroepen te reageren. Dat is kennelijk met haar belijdenis gegeven. Hier wordt een onderscheid gemaakt dat op een scheiding uitloopt. Niet de leer, maar wel het handelen, dus het leven, is een onderwerp waar de kerk vanuit haar belijdenis kritisch op moet reageren.
Is dit voor de toekomst het beleid van het moderamen van de triosynode? Waardoor wordt dit onderscheid, respectievelijk deze scheiding gerechtvaardigd? Had het moderamen bij monde van zijn secretaris niet moeten bedenken dat deze uitspraak opgevat kan worden als trendsettend? Zonder me met andermans zaken te bemoeien, zou ik me kunnen indenken dat een antwoord aan beide predikanten (en naar ik vermoed aan de vele kerkleden) wat meer tijd van bezinning vraagt dan in een rondvraag aan het eind van enkele zware vergaderingen afgedaan te kunnen worden. Misschien gaat niet alleen het antwoord, maar ook de vraag zelf het kader van een rondvraag te buiten.
De auteur is ethicus en emeritus hoogleraar van de Christelijke Gereformeerde Kerken.