Het raadsel van het lijden
„Als God er is, wil ik niets met Hem te maken hebben. Waarom voorkomt Hij het lijden in de wereld niet?” Een felle uitval van hondenkenner Martin Gaus in deze krant afgelopen woensdag.
Het probleem van het lijden is bijna zo oud als de wereld zelf. In de Psalmen worstelen David en andere dichters meer dan eens met de vraag waarom de Almachtige niet ingrijpt als het eropaan komt. En soms gaan ze ver in hun klacht, veel verder dan wij op gereformeerde gronden voor betamelijk zouden houden. Lees de woorden van Psalm 44, waarin de dichter God rechtstreeks verantwoordelijk stelt voor het onheil dat Israël overkomt: „Waak op, waarom zoudt Gij slapen, HEERE! Ontwaak, verstoot niet in eeuwigheid.” Dat is wat anders dan volgen zonder vragen.Op de aanwezigheid van lijden in de wereld zijn verschillende reacties mogelijk. De gelovige zal, met alle vragen die er overblijven, vertrouwen op Gods goedheid, die eenmaal de druk zal verwisselen voor geluk.
Anderen –zoals Gaus– willen niets van doen hebben met een God Die gruwelijke dingen laat gebeuren. Ze haten Hem diep. Een voorbeeld uit de wereldliteratuur is de jonge Iwan uit ”De gebroeders Karamazow” van Fjodr Dostojewski, die geraakt is door het vreselijke leed dat kinderen wordt aangedaan en zich om die reden van God afkeert – maar niet aan Zijn bestaan twijfelt.
De derde categorie ontként om dezelfde redenen het bestaan van God en negeert Hem. Bijvoorbeeld P. F. Thomése in ”Schaduwkind”.
Er is nog een vierde variant, maar die behoort feitelijk niet tot de mogelijkheden. Dat zijn mensen –meestal ex-gereformeerden– die niet (meer) in God geloven, maar Hem wél ter verantwoording roepen. Een bekend voorbeeld is de auteur Maarten ’t Hart. In ”Een vlucht regenwulpen” beschrijft hij een bezoek van twee ouderlingen aan de zieke moeder van de hoofdpersoon – Maarten. Na afloopt bedenkt deze Maarten „dat ergens ver weg in het heelal nu god satanisch lacht om mijn verdriet, de god van Zondag 10 die met vaderlijke hand mijn moeder een krankheid heeft doen toekomen, een voorsmaak van het lijden in de hel.”
Op een vergelijkbare manier rekent Robert Haasnoot in ”De heugling” af met het beeld van God als liefhebbende Vader. „Vader, wij willen dat u weggaat. We kunnen uw aanwezigheid niet langer velen. (…) Naar ons hebt u niet omgezien.”
Kennelijk hebben zulke schrijvers er behoefte aan om iemand (Iemand) verantwoordelijk te stellen voor het onbegrijpelijk lijden. Voor hen is de God van de Bijbel, Die ze van huis uit zo goed kennen, maar van Wie ze afscheid hebben genomen, een dankbaar doelwit. Als Hij zegt almachtig te zijn, moet Hij maar eens rekenschap afleggen van Zijn daden.
Laten we de zaak eens omdraaien. Als God niet bestaat, wat is dán de zin van het lijden? Heeft Maarten het hart –hij is bioloog– om tegen ernstig zieke mensen te zeggen dat kanker en aids zeer efficiënte manieren van natuurlijke selectie zijn? Dat de mensheid er alleen maar beter van wordt als de zwakken verdwijnen? Dat het doel van de evolutie deze middelen heiligt? Is het lijden dan wél te verdragen? Ik daag ’t Hart uit ”Een vlucht regenwulpen” te herschrijven en God er buiten te laten. Want Iemand die niet bestaat, kan nergens verantwoordelijk voor zijn. Zo eerlijk zou ’t Hart moeten durven zijn.
Intussen blijft het raadsel van het lijden bestaan. Ook voor gelovigen. Jezus zei tegen Zijn discipelen: „Zo wie achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven en neme zijn kruis op en volge Mij.” Jezus volgen betekent lijden.
Het betekent ook dat we Hem niet altijd in alles kunnen volgen.
Reageren aan scribent? beeldenstorm@refdag.nl.