„Vermaning niet als parachute droppen”
„Ik vind het erg moeilijk om zomaar als een parachute een vermaning neer te laten in een mensenleven.” Vermanende woorden in het pastoraat mogen pas komen na „langdurig en intensief luisteren”, vindt ds. H. G. de Graaff uit Rotterdam.
De hervormde predikant houdt zaterdag in het kerkelijk bezinningscentrum De Herberg in het Gelderse dorpje Oosterbeek een lezing voor predikanten, ambtsdragers en pastoraal werkers over ”de tegenstem in het pastoraat”.Het pastoraat heeft voor ds. De Graaff „de liefde van mijn hart. Ik heb destijds voor mijn doctoraal als hoofdvak praktische theologie gevolgd. Een van mijn bijvakken was pastorale psychologie. Ik kan me voorstellen dat predikanten zeggen dat ze in de eerste plaats prediker zijn. Of dat beleid maken hun sterke kant is. Ik ben echter vooral pastor.”
Herderschap
Centraal in het pastoraat staat voor ds. De Graaff het herderschap van Jezus Christus. „Hij wordt de Goede Herder genoemd. Een gemeentelid wordt pas geholpen als hij of zij Hem leert volgen, ook in donkere tijden.”
De predikant verduidelijkt dat mensen die in een rouwproces verkeren, gericht zijn op zichzelf en opgesloten zitten in een web van verdriet, eenzaamheid of frustratie. „Mijn vraag in deze blikvernauwing is vaak: „Hoe kunt u in deze situatie van rouw navolger zijn van Christus?” Veel mensen ervaren dat als in de ruimte stellend. Ze worden wat weggetrokken uit hun zelfbetrokkenheid. Dat vind ik een vorm van een tegenstem.”
Crisispastoraat
De taak van een pastor is vooral crisispastoraat, zoals rouwbegeleiding, aldus ds. De Graaff. Ook bezoekt hij de ouderen in de gemeente, „die naar de laatste grens van het leven gaan.” Het reguliere pastoraat, zoals huisbezoek, is een taak van de kerkenraad.
Maar de gemene deler in de breedte van het pastorale werk is de rouw en het verdriet waar mensen in verkeren. „Zoals wanneer door de crisis binnenkort ontslagen zullen gaan vallen. Of mensen die gevangenzitten in een verslaving of een zondige levensstijl.”
In de hervormde gemeente van Rotterdam-Centrum ziet de predikant vaak nood bij jonge stellen. „Ik ben predikant van een jonge gemeente met relatief veel hoogopgeleide jonge mensen. De druk in het gezin is daar vaak erg groot.” Ds. De Graaff krijgt vragen hoe het evenwicht tussen het gezin en een drukke baan bewaard kan worden, hoe ze vader en moeder kunnen zijn op een manier zoals de Bijbel dat vraagt, hoe ze hun kinderen op moeten voeden en hoe ze tijd overhouden voor de omgang met God.
Doopnazorg
Sinds enkele jaren belegt de Rotterdamse predikant samen met de christelijke gereformeerde kerk aan de Noordsingel daarover bijeenkomsten. „Doopnazorg” noemt hij het. „Als ouders dit jaar een kind laten dopen, worden ze volgend jaar uitgenodigd om met nog een paar andere stellen gedurende drie avonden na te denken over de inhoud en de betekenis van de doop, over christelijke opvoeding en over godsbeelden die ouders overdragen in de opvoeding. Daarop wordt positief gereageerd in de gemeenten. Vorig jaar deden vijf ouderparen mee.”
De achtergrond van dit pastorale werk vat de predikant samen in één woord: empathie. „Als pastor moet je leren om je langdurig en intensief te verplaatsen in de ander en in zijn werkelijkheidsbeleving. Zoals geduldig en niet veroordelend rondkijken in de leefwereld van de ander. Het kost energie om de eigen belevingswereld niet centraal te stellen en werkelijk empathisch te zijn. Maar het is nodig om zo onder leiding van de Goede Herder nieuw licht te werpen op de situatie waar het gemeentelid op dat moment in verkeert.”
Wordt dat gewaardeerd?
„Niet altijd. De pastorale tegenstem kan ook wel eens de vorm van tegenspraak aannemen. Vermaningen worden je vaak niet in dank afgenomen. Moderne mensen laten zich niet graag op de vingers tikken en vinden het moeilijk om geconfronteerd te worden met een stem van buiten.”
Hoe reageert u dan?
„Het doet me natuurlijk pijn dat mensen ontstemd reageren en zich van me vervreemden. Dat roept bij mij als pastor spanning op. Toch mag ik de innerlijke vrijheid hebben om te zeggen wat ik om Christus’ wil meen te moeten zeggen. Die innerlijke vrijheid is gegrond in de wetenschap dat ik in Gods handen ben. Als mensen mij verlaten, val ik nog niet uit de handen van God. Ik hoef niet afhankelijk te zijn van de sympathie van mensen. Hoe moeilijk dat ook is, je moet het toch loslaten. Een mooi voorbeeld is de rijke jongeling uit de Bijbel. De man gaat bedroefd heen, maar Jezus laat hem toch gaan. Jezus zegt niet: „Zal ik het bijstellen voor jou, een compromis sluiten?” Hij heeft de innerlijke vrijheid om hem te zien vertrekken, terwijl ik als pastor snel kan denken om er nog achteraan te gaan.”
En als mensen zich onttrekken aan uw pastoraat door over te gaan naar een ander kerkverband?
„Dat is pijnlijk, maar dat zij dan zo. Dat is geen houding van laat maar waaien. Maar in vrijheid overgeven. Wel moet je je al-tijd afvragen: waar lag het aan? Was ik er ook niet debet aan? Onbewogen zeggen dat het Evangelie niet naar de mens is, kan niet. Als je je in koudheid en kilheid ervan afmaakt, kan het ook liggen aan jouw communicatie.”