Romeinen 2
In de geschiedenis van de theologie is Romeinen 2:14-15 een invloedrijke tekst geweest. Paulus spreekt er uit dat ook zij die geen Joden zijn toch een besef van de wet van God in zich omdragen, ingeschreven in hun hart. Deze tekst is eeuwenlang van groot belang geweest voor de christelijke visie op natuurlijke Godskennis en natuurrecht.
Het Leuvense tijdschrift Augustiniana (jaargang 58, 2008, aflevering 1-2) publiceert nu een interessante verzameling artikelen over de manier waarop Romeinen 2:14-15 in de Vroege Kerk is uitgelegd. De meeste artikelen gaan terug op een door de Leuvense hoogleraar Mathijs Lamberigts in 2007 georganiseerde congresbijeenkomst in Oxford.Een van de scribenten is Jonathan P. Yates, hoogleraar aan de rooms-katholieke Villanova University in Pennsylvania (VS). Hij gaat na hoe de verzen 14 en 15 van Romeinen 2 zijn uitgelegd door Latijnse kerkvaders van 365 tot het begin van de pelagiaanse twisten (411).
Volgens Yates meenden alle door hem onderzochte schrijvers dat Paulus bij Romeinen 2:14-15 aan een ingebouwde natuurwet heeft gedacht. Als die conclusie juist is, is het vreemd dat de onbekende schrijver die de naam Ambrosiaster heeft gekregen, bij de ”heidenen” van vers 14 heeft kunnen denken aan (heiden)christenen. De universele reikwijdte van een ingeschapen natuurwet betekent immers dat die heidenen ofwel eenvoudigweg als „heidenen” (volgens Origenes en Ambrosius) ofwel als „alle mensen in het algemeen” (volgens Hilarius van Poitiers en Augustinus) moeten worden omschreven. Het onderzoek laat zien dat Origenes, Hilarius van Poitiers, Ambrosius, Hiëronymus en Pelagius meenden dat een leven overeenkomstig de ingeschapen natuurwet een mens nog niet voor Gods aangezicht rechtvaardigt.
Uit Yates’ weergave van Augustinus’ uitleg blijkt dat de kerkvader bij herhaling betoogde dat mensen de ingeschapen kennis van Gods Wet door hun zonde wel kunnen verduisteren en tegenwerken, maar niet helemaal uitwissen. Iemand als de Nederlandse gereformeerde denker Gisbertus Voetius zat eeuwen later ook op die lijn. Dit betekent niet dat hij onbekend was met het verschijnsel atheïsme.
Vandaag de dag doet een luidruchtig atheïsme van zich horen. In de Engelstalige wereld zijn Christopher Hitchens en Richard Dawkins bekende vertegenwoordigers van het ”nieuwe atheïsme”. In het Journal of the Evangelical Theological Society (jaargang 51, 2008, aflevering 4) bespreekt Gary R. Habermas twee recente boeken uit deze hoek, een van Hitchens (2007) en een van Sam Harris (2006). Habermas, hoogleraar aan Liberty University, Lynchburg, Virginia (VS), is kritisch: deze boeken investeren in retorica, maar de argumentatie is flodderig.
Het is opvallend dat Sam Harris in zijn ”Letter to a Christian Nation” ondanks zijn atheïsme toch een „objectieve moraal” verdedigt. Moord, slavernij en verkrachting zijn altijd slecht, vindt hij. Zijn criticus Habermas legt er de vinger bij dat deze visie voor atheïsten niet voor de hand ligt. Want hoe kunnen uit „een atheïstisch evolutionistisch systeem” dat op toeval berust absolute normen van goed en kwaad voortkomen? Habermas plaatst Harris voor een dilemma. Ofwel er bestaan objectieve ethische normen, zoals Harris zelf meent, maar dan is het waarschijnlijk dat God bestaat. Ofwel er zijn geen objectieve ethische normen, maar dan kan Harris helemaal niet weten wat echt kwaad is en dan kan hij dus ook van het kwaad in de wereld geen argument meer maken tegen het Godsbestuur. Augustinus zou in Harris’ verdediging van een objectieve ethiek een bevestiging kunnen zien van de onuitwisbaarheid waarmee de wet in het hart geschreven is.
In de allereerste aflevering van het Puritan Reformed Journal (jaargang 1, aflevering 1, 2009) schrijft David Murray, hoogleraar Oude Testament en praktische theologie aan het Puritan Reformed Theological Seminary in Grand Rapids, over Christusprediking vanuit het Oude Testament. Amerikaans onderzoek constateert een opmerkelijke verwaarlozing van het Oude Testament in de prediking. Murray geeft er diverse mogelijke verklaringen voor. Onder meer liberale Schriftkritiek, historische onkunde, een wettische taxatie van het Oude Testament, gebrek aan goede voorbeelden en luiheid hebben er volgens hem aan bijgedragen. Murray wil nu een tegenwicht bieden in een artikelenreeks, waarin hij achtereenvolgens aandacht geeft aan de waardering van het Oude Testament bij Christus, de profeten, en de joden, om dan te komen met een eigen positiebepaling en af te sluiten met ”Abrahams visie”.
Het nu verschenen eerste artikel bespreekt Christus’ omgang met het Oude Testament, zoals deze naar voren komt in Zijn gesprek met twee discipelen op weg naar Emmaüs (Lukas 24). Een van de principes die Murray aan het slot van zijn artikel formuleert, is dat „Christus het beginpunt is voor de uitleg van het Oude Testament.”
De invalshoek die Murray kiest (Lukas 24) is respectabel, maar een bredere aanpak had niet misstaan. Over Christus’ omgang met het Oude Testament is meer te zeggen.
Aza Goudriaan, universitair docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit AmsterdamReageren aan scribent? focus@refdag.nl.