Vrijheid van onderwijs
Met de 39-jarige oud-staatssecretaris Bos als lijsttrekker probeert de PvdA een nieuwe start te maken. De herinneringen aan Melkert en paars moeten zo gauw mogelijk verdwijnen. De kiezer wordt geconfronteerd met een nieuwe partij.
In de opiniepeilingen staat de PvdA op winst, maar er is nog geen kijk op dat zij terug komt op haar oude sterkte. Daarvoor was de klap van mei te groot en daarvoor heeft de SP op dit moment te veel aantrekkingskracht op de linkse kiezers.
Afgelopen zaterdag viel Bos in een interview in de Volkskrant vooral op door zijn aanval op de vrijheid van onderwijs. Dat grondrecht is voor hem niet heilig. Die onderwijsvrijheid moet zo worden aangepast dat alle scholen een acceptatieplicht krijgen.
Bijzondere scholen mogen wat hem betreft voortaan geen leerlingen meer weigeren die de grondslag van de school niet onderschrijven. Alleen op die manier weet je zeker dat de school een afspiegeling is van de mensen in de wijk.
Die stellingname wordt in hoge mate ingegeven door de allochtonenproblematiek. Allochtonen wonen vaak geconcentreerd in bepaalde stadswijken. In het onderwijs vindt nog een veel sterkere rassenscheiding plaats. Blanke ouders (en ook allochtone ouders met een hoger sociaal niveau) sturen hun kinderen niet naar de dichtstbijzijnde school wanneer die overwegend zwart is. De etnische samenstelling van de schoolbevolking is voor veel ouders een belangrijker gezichtspunt dan de levensbeschouwelijke richting van de school.
Nu zal het wel eens voorkomen dat bijzondere scholen om oneigenlijke redenen leerlingen weigeren. Officieel voert men de identiteit van de school aan als argument om leerlingen niet toe te laten, in werkelijkheid is dat omdat men geen zwarte kinderen (of in ieder geval niet meer zwarte kinderen) op school wil hebben.
Maar er zijn wel degelijk bijzondere scholen (met name scholen van orthodox-christelijke signatuur) die hun toelatingsbeleid baseren op hun identiteit. Zelfs al zou dat strenge toelatingsbeleid hun voortbestaan in gevaar brengen. Zij zijn beducht dat door een toestroom van leerlingen uit andere levensbeschouwelijke richtingen hun identiteit onder druk komt te staan. Ouders en leerlingen (zeker in het voortgezet onderwijs) zijn tegenwoordig veel mondiger dan vroeger.
Het toelatingsbeleid is daarom een wezenlijk onderdeel van de vrijheid van onderwijs. Enerzijds betekent dat dat niet alle kinderen op elke school toegelaten worden, maar anderzijds houdt dat in dat men weet voor welk soort school men kiest. Wanneer scholen alle aangeboden leerlingen moeten toelaten, is de kans reëel dat in een paar jaar tijd het karakter van een school aanzienlijk verandert.
Van reformatorische scholen (en ook van vrijgemaakte scholen) geldt haast per definitie dat de schoolbevolking geen afspiegeling is van de mensen in de wijk waar de school staat. Deze scholen dragen veelal een bovenplaatselijk of in ieder geval bovenwijks karakter.
Daar is verder niets mis mee. Sommige mensen zijn sterk op hun eigen dorp of wijk geconcentreerd, anderen hebben hun werk, kerk, school, winkels, ontspanning en sociale contacten in een veel ruimer gebied. In het algemeen is er zelfs de tendens dat de plaats waar men woont voor mensen minder belangrijk wordt.
Ook al gelet op die maatschappelijke trend is er geen reden om het onderwijsbestel open te breken. Maar in de recente discussie over het toezicht op het godsdienstonderwijs bleek wel dat bij de niet-confessionele partijen de aversie tegen strenge christelijke scholen toeneemt. PvdA en VVD (vanouds coalitiepartners van het CDA) gaan daar duidelijk in mee. Dat is een gevaarlijke ontwikkeling.