Wrange herinneringen aan Eerste Wereldoorlog
De oude Helena, hoofdpersoon in de nieuwe roman ”Godenslaap” van de Belgische schrijver Erwin Mortier, schrijft de herinneringen aan haar leven op: „Misschien is het mogelijk om, vlak voor ik volledig verdwijn, het bestaan zelf te overschouwen alsof ik eruit losgeweekt ben.”
Oud en behoeftig geworden bevolkt Helena alleen haar enorme huis. Het leven om haar heen is stil geworden: haar ouders, man en broer zijn overleden en zelfs haar dochter is haar in de dood voorgegaan. En zelf schrijft ze de verdwijning nabij te zijn. Maar misschien juist daarvoor, nu ze zover van het echte leven staat, heeft ze de mogelijkheid om van een afstandje haar eigen leven te bekijken.Ze groeide op in het gezin van een gegoede middenstander, die er veel aan deed om bij de hoge burgerij serieus genomen te worden. Hoewel zijn vrouw uit de betere standen van het platteland kwam, bleef zijn positie toch vooral die van de omhooggevallen kruidenier. Wat overigens niet betekende dat de familie zich niet met alle etiquette van de betere standen trachtte te presenteren.
Een extra reden om haar levensverhaal op te schrijven, is voor Helena het belang dat zij aan woorden hecht. Ze kon aan woordenboeken plezier beleven, omdat „hun kolommen zich voor mijn ogen uitstrekten alsof het kruitmagazijnen waren.” Dat levert dan ook, zoals ze zelf later schrijft, zinconstructies op die „een even enerverende overdaad aan meubilair, gordijnstof en steunkussens herbergen als de volgepropte interieurs waarin ik opgroeide.”
Het is een overdaad aan taal die beurtelings bewondering en vermoeidheid oproept. Prachtige zinnen die je nog eens overleest. Maar als elke zin gecreëerd lijkt om de schoonheid van de taal te bezingen, wordt het wel eens wat te veel. Zeker als de inhoud van het verhaal weinig voortgang vertoont. Opvallend is dat wanneer Helena de Eerste Wereldoorlog gaat beschrijven, de taaloverdaad grotendeels verdwijnt en de inhoud de aantrekkingskracht van de roman gaat bepalen. Dat houd je als lezer veel langer uit.
Verveelde routine
De herinneringen van Helena zijn sterk gekleurd door de Eerste Wereldoorlog, daarover gaat dan ook het grootste deel van de roman. Ze is net met haar moeder vanuit de stad op reis naar haar oom op het Belgische platteland, vlak tegen de Franse grens, als de Oostenrijkse kroonprins Franz Ferdinand in Sarajevo wordt vermoord. Een maand later is de oorlog uitgebroken en kunnen Helena en haar moeder en broer niet meer terug naar hun vader in de stad.
Hoewel de oorlogsperiode vrolijk begint in de verwachting dat de strijd snel voorbij zal zijn, komt alles na verloop van tijd in een dodelijke lethargie: Helena’s oom -die de droeve plicht op zich neemt om de gezinnen de dood van mannen en zonen te gaan aanzeggen-, de rouwdiensten van de pastoor, ja zelfs het geschut klinkt lethargisch „in verveelde routine.” De oorlog lijkt Helena steeds meer een verwend kind: „Het had zijn leger speelgoedsoldaatjes keurig uitgestald op de vloer en ze vervolgens achtergelaten, bevroren in hun opstelling, en scheen er alleen nog maar plezier in te scheppen ze in ziedende uithalen onder zijn schoeisel te vertrappelen.”
Maar aan de oorlog heeft ze ook haar man te danken: een Engelse oorlogsfotograaf die haar voor een ’uitje’ meeneemt naar het front en naar de ruïnes van Ieper. Zo wisselen vreugde en verdriet elkaar voortdurend af. Het persoonlijke leed in de Grote Oorlog, dat Mortier heel beeldend weet te beschrijven: het verhaal van het kleine meisje Amelie, dat zomaar spelend in een grasveld door een verdwaalde granaatscherf wordt getroffen, of de foerageur die in de Belgische moerassen misstapt en in de brij verzinkt, zonder dat zijn kameraden -die hem horen worstelen- ook maar iets kunnen doen. En de persoonlijke vreugde: dat Helena’s broer met een relatief onschuldige verwonding de oorlog overleeft, dat ze haar toekomstige man na een tijd van afwezigheid opnieuw tegenkomt enzovoort.
Cynisch
Hoewel België in die tijd overwegend rooms-katholiek was, beleeft Helena geen vreugde aan het geloof. Geloof is voor haar vooral een mechanisme met rituelen die ertoe dienen zichzelf in stand te houden: „de circulaire dagen van de eeuwige aanbidding (…) leken me ineens bezweringen die moesten vermijden dat de godheid uit elkaar zou vallen.” Of zoals haar moeder het minder poëtisch uitdrukt: „Verkoop geen nonsens, kind (…) in de hoge is er niets.” Bijzonder cynisch wordt Mortier als hij Helena -België aan het einde van de oorlog als een nieuwe woestenij overziend- laat schrijven: „en gelukkig was God zo wijs om deze keer boven die nieuwe aarde geen regenboog te spannen.” Om nog maar te zwijgen van een beschrijving van een homoseksuele relatie in termen van het heilig avondmaal. Dat zijn dingen die deze roman van superieure literaire kwaliteit moreel inferieur maken.
N.a.v. ”Godenslaap”, door Erwin Mortier; uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 2008; ISBN 978 90 234 27780; 406 blz.; € 19,90.