Weet wel wat je zegt
”Vloeken is aangeleerd! Word geen naprater”, zo vermaant de bontgekleurde papegaai van de Bond tegen het vloeken het publiek op veel stations. De posters roepen geregeld reacties op. Vaak gaat het om agressieve ontladingen die leiden tot vernieling van het reclamebord. Maar soms stemt een reactie tot nadenken. Zo noteerde een bijdehante passant achter de woorden ”vloeken is aangeleerd” laconiek: ”bidden ook”.
Zo’n opmerking kan natuurlijk als vijandschap worden uitgelegd, maar dat is niet verstandig. De theoloog dr. A. van de Beek zei op een congres van de Bond tegen het vloeken eens –met een knipoog– dat de posters met de papegaai in strijd waren met de Dordtse Leerregels, die stellen dat de menselijke verdorvenheid „niet door navolging” is, zoals de pelagianen leerden, maar „door voortplanting van de verdorven natuur.”Toch zit het napraten de mens in de genen. En het geldt beslist niet alleen voor het vloeken dat we niet weten wat we zeggen. Neem alleen al de talloze spreekwoorden en gezegden die te pas, en vaak te onpas, worden gebruikt. Wie weet er bijvoorbeeld wat ”de plaat poetsen” letterlijk betekent? En wie kan zeggen hoeveel de ”duit” precies waard is die hij in het zakje doet?
Merkwaardiger is dat er uitdrukkingen bestaan die om duistere redenen zijn losgeraakt van hun historische wortel. Als iemand op voorhand al ergens de schuld van krijgt, dan heet het dat ”Barbertje moet hangen.” Barbertje figureert in een eenakter van Multatuli, de schrijver van ”Max Havelaar”. Zij is de echtgenote van Lothario, die ervan wordt beschuldigd haar te hebben vermoord. De rechter houdt vast aan zijn uitspraak („hij moet hangen”), ook nadat blijkt dat Barbertje gewoon in de rechtszaal aanwezig is. De bewering dat Barbertje moet hangen is dus tamelijk onzinnig: zij was het vermeende slachtoffer.
Nu is het met spreekwoordelijke uitdrukkingen natuurlijk niet zo’n heel groot probleem dat we de letterlijke betekenis niet kennen. Ze worden immers alleen in figuurlijke zin toegepast. Zolang de juiste uitdrukking maar in de juiste situatie wordt gebruikt, is er niets aan de hand. En anders leidt het vooral tot hilariteit.
Anders ligt het bij geestelijke zaken die wel zijn aangeleerd, maar waarvan de betekenis niet wordt begrepen. Het is mogelijk om de catechismus, alle berijmde psalmen en hele Bijbelgedeelten uit het hoofd te leren en op te zeggen. Kinderen leggen er eer mee in.
Maar alleen opgeslagen kennis is nutteloos. In de utopische roman ”Brave New World” van Aldous Huxley kon Bernard Marx hele encyclopedieën in zich opnemen en letterlijk reproduceren. Hij was echter niet in staat om met die ‘kennis’ ook maar één simpele vraag te beantwoorden.
Daarom is het maar de vraag of al dat ‘uit het hoofd leren’ veel zin heeft. Natuurlijk, in landen waar christenen worden vervolgd en het lezen uit de Bijbel verboden is, is het uiterst nuttig dat mensen veel geestelijke bagage hebben in de vorm van in het geheugen opgeslagen tekstpassages. Maar dan praten we over een noodrantsoen. Ideaal is dit niet.
Wanneer kennis letter voor letter en woord voor woord in het hoofd wordt gestampt, treedt vroeg of laat gebruiksgewenning op. De woorden zijn zo vertrouwd dat ze maar al te gemakkelijk gedachteloos worden gebezigd. Zoals een printer emotieloos zijn teksten uitspuwt. We kunnen zingen, bidden en Bijbellezen terwijl onze gedachten met allerlei andere zaken bezig zijn. Dan is het middel erger dan de kwaal. We moeten geen naprater worden. Er is iets grondig mis als we de boodschap niet kunnen navertellen.
Rudy Ligtenberg
Reageren aan scribent?
Beeldenstorm@refdag.nl.