Kanker rukt op
Het percentage sterfgevallen aan kanker is sinds 1970 gestegen van 23 naar 30 procent, zo maakte het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) eerder deze week bekend. Dat betekent dat één op de drie Nederlanders aan kanker overlijdt.
Het zijn kille cijfers, maar erachter schuilt veel menselijk leed. Niet voor niets werd van iemand met een kwaadaardige aandoening vroeger gezegd dat hij leed aan de „gevreesde ziekte.” Het woord kanker kregen mensen niet over de lippen. De ziekte betekende immers veelal het begin van het einde.Inmiddels is er veel veranderd. Sterk verbeterde en vroegtijdige diagnostiek en daarop afgestemde behandelmethoden maken dat de levensverwachting van kankerpatiënten vergeleken met vroeger drastisch is verbeterd. Ook de openheid waarmee over kanker wordt gesproken, is mede daardoor groter dan vroeger. Toch is daarmee lang niet alles gezegd. Nog altijd ervaren mensen de diagnose als een diepingrijpende boodschap. Ze worden plotseling bepaald bij de broosheid en eindigheid van het leven en bij wat daarop volgt.
Het mag waar zijn dat de medische diagnostiek met zijn weefselmonsters, echo’s, CT-scans en MRI-beelden een grote vlucht heeft genomen en het menselijk lichaam vrijwel doorzichtig is geworden, de behandelmogelijkheden berusten toch nog vooral op de drie oude pijlers: chirurgie, chemotherapie en bestraling. Weliswaar allemaal verbeterd en verfijnd, maar niet wezenlijk nieuw.
Het is goed dit te beseffen in een tijd waarin media liefst technische hoogstandjes presenteren. Ze gaan intussen voorbij aan het feit dat lang niet alle mensen daarvan profiteren en dat velen het moeten doen met de basale medische verworvenheden.
De jongste CBS-gegevens spreken duidelijke taal. Voor het eerst in de geschiedenis overtreft het aantal doden door kanker het aantal overledenen door hart– en vaatziekten. Weliswaar zijn daarvoor best verklaringen aan te voeren, zoals de vergrijzing van de bevolking. Ook de sterk verbeterde behandelmogelijkheden voor patiënten met hart- en vaatziekten spelen een rol. Dat drukt de sterftecijfers van deze categorie patiënten.
Toch illustreren de CBS–gegevens een onmiskenbare trend: kanker rukt op in de samenleving. Het is goed dat ook de overheid zich dat realiseert en meer inzet op preventie. Dat gebeurt al wel als het gaat om bijvoorbeeld het terugdringen van roken. Voorlichtingscampagnes spreken geen onduidelijke taal. Roken in de horeca is inmiddels verboden. Maar waarom blijft het zo stil als het gaat om het enkele jaren geleden aangetoonde verband tussen rood vlees, vleeswaren en darmkanker, om maar één voorbeeld te noemen? Meer wetenschappelijk onderzoek naar de relatie tussen voeding en kanker zou sowieso ook geen kwaad kunnen. Maar dan moet de overheid daarvoor wel de juiste –ook financiële– voorwaarden scheppen.
Voorkomen is immers beter dan genezen. Dat geldt zeker voor kanker, omdat herstel helaas niet altijd mogelijk is. Een gezonde levensstijl, voldoende beweging en goede, gevarieerde voeding zijn daarom belangrijk.