„Einde aan gedoogcultuur in de bouw”
Koppen zullen er niet gaan rollen, maar de parlementaire enquête naar de bouwfraude betekent wel het definitieve einde van het verboden vooroverleg en prijsafspraken van aannemers.
Dat zegt prof. dr. ir. Hugo Priemus als hij vooruitblikt naar de conclusies van de commissie Vos, die donderdag bekend worden.
De bouwprofessor uit Delft „kan niet in de keuken kijken”, maar heeft de verhoren wel nauwlettend gevolgd. „Iedereen in de bouw wist dat vooroverleg heel gewoon was. Toen in 1998 een scherpere mededingingswet van kracht werd, had de toen opgerichte Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) hier werk van moeten maken”, vindt Priemus. De NMa is wat dat betreft in zijn ogen tekortgeschoten.
De commissie heeft volgens hem echter ook een onthutsend beeld geschetst van de accountants, die geen enkel zicht hebben op wat er zich afspeelt in de ondernemingen die ze moeten controleren. De enquêtecommissie heeft volgens Priemus duidelijk aan het licht gebracht dat de bouwwereld wetgeving systematisch aan de laars heeft gelapt.
Toch heeft hij wel kritiek. De commissie maakte een „zeperd” door ook de Vinex-locaties in het onderzoek te betrekken. Daarover was al uitvoerig gerapporteerd aan de Tweede Kamer. Bovendien bleek een oud-aannemer als getuige onbetrouwbaar. Priemus vraagt zich af waarom geen vervolging wegens meineed is ingesteld nadat deze man ambtenaren valselijk beschuldigde van corruptie. Ook vindt hij dat de commissie de betrokken ambtenaren de gelegenheid van wederhoor had moeten geven.
Volgens Priemus heeft de commissie de verantwoordelijke ministers niet kunnen betrappen op politieke doodzondes. Wel zijn er volgens hem belangrijke conclusies te trekken. Zo moet de overheid niet dezelfde fout maken als bij de aanbesteding van de Schipholspoortunnel, toen de NS optrad als opdrachtgever, adviseur en als een van de aannemers. Die rollen moeten volgens de professor gescheiden blijven.
Ook moet er nu een einde komen aan de „gedoogcultuur” in de bouw en moet overtreding van wetten dus hard worden aangepakt. De overheid moet meer werk maken van het beleid om ambtenaren die belast zijn met de aanbestedingen, van tijd tot tijd van post te laten veranderen. „Dat kan voorkomen dat ze te nauwe banden krijgen met de opdrachtgevers.”
Priemus heeft, ondanks zijn harde taal in de richting van de bouwondernemers, begrip voor hun kritiek. Hij vindt dat voorzitter Brinkman van het Algemeen Verbond Bouwbedrijf (AVBB) gelijk heeft als hij stelt dat de overheid zich niet moet opstellen als „koopjesjager.”
Priemus pleit ervoor om bij grote en ingewikkelde opdrachten bouwers plannen te laten indienen en hun een „rekenvergoeding” te geven voor de kosten die ze daarbij maken, ook als het werk uiteindelijk niet aan hen wordt gegund. Hij vergelijkt dat met de kosten die een architect moet maken voor een ontwerp.
De Delftse hoogleraar reageert niet enthousiast op het idee om bouwondernemers die over de schreef gaan via een zwarte lijst een tijd uit te sluiten van nieuwe opdrachten. Hij pleit voor een „witte lijst” door certificaten te verlenen. De „keurslagers” onder de aannemers zouden dan een streepje voor hebben bij de aanbestedingen.