Cultuur & boeken

Net zo nietsontziend als de ramp zelf

Een nieuw boek over de watersnood van 1953 schetst een dubbele worsteling: die tegen het water en die tegen het onderdrukkende gereformeerde geloof. Waarbij het gevecht tegen het laatste minstens zo groot is als dat tegen het eerste.

Jacob Hoekman
28 January 2009 15:44Gewijzigd op 14 November 2020 07:11

„Rechte lijnen, grijze vlakte, land van Luther en Calvijn.” Zo. Die zit. Meteen op de eerste bladzijde van zijn debuut, zelfs in de eerste alinea, geeft Rik Launspach een -nog omzwachteld- voorproefje van wat een rode draad in ”1953” blijkt te zijn: Zeeland is het land van strenge, rechtlijnige, bekrompen gereformeerden. En het cynische is: ze hádden er van God helemaal niet mogen wonen.Dat moet althans blijken uit de proloog van dit boek. Als een roofvogel beweegt Launspach zich op grote hoogten: „Toen God de wereld schiep, vergat Hij Zeeland. Hij maakte de continenten, de oceanen, de oerwouden en de poolkappen, maar aan Zeeland kwam ze niet toe.” En de vogel duikt vervolgens lager, en lager: „Als een onvolgroeide foetus lag Zeeland tegen de rest van het werelddeel aan, het was geen land, maar ook geen zee.” Om vervolgens te landen op de kale moeraswoestenij waar je niet mág landen: „Het was, kortom, niet Zijn bedoeling dat je er ging wonen.”

Verboden relatie
Maar hoe je het ook wendt of keert: Julia woont er. En haar zus, vader en moeder ook. Bovendien is er sinds een enkele week haar zoon Ernst, geboren uit een verboden relatie met een met de noorderzon verdwenen jongen. Maar Ernst bestaat niet echt, vinden haar ouders, zoals het ook niet bestond dat Julia zwanger was.

Het gezin huist op een hoeve, Moesbosch geheten sinds vader de oorspronkelijke naam Eden eigenhandig uit de gevelstenen had gebikt omdat hij „de wrevel van de Almachtige niet wilde riskeren met het telen van appels in een bedrijf dat vernoemd was naar het paradijs.”

Maar als je toch al op een plaats woont die nooit bedoeld was voor bewoning, maakt een foute naam eigenlijk ook niet meer uit, lijkt Launspach te willen zeggen. Het is dan nog slechts wachten tot het misgaat.

En het gaat mis. In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953. Niet alleen de Moesbosch, maar ook het hele nabijgelegen fictieve dorpje Oostennabije op Schouwen-Duiveland wordt verzwolgen in de golven. Hetzelfde geldt voor de rest van het eiland, en zelfs een groot deel van de hele regio.

Voor de achttienjarige Julia is het drama nog groter dan voor de meeste anderen: ze verliest haar baby uit het oog, die ze als een Mozes in een oude hutkoffer heeft gedaan. De koffer is, wonder boven wonder, blijven drijven. Ernst moet nog leven, maar waar is hij dan?

Het is de queeste naar deze baby die het boek de hele 477 pagina’s lang ijzingwekkend spannend houdt. De kou van het water wordt bijna invoelbaar, de uitputting van Julia ook. Launspach schrijft filmisch, en dat maakt dat je zijn boek het liefst in één lange adem uit zou lezen, zelfs als dat ten koste gaat van je nachtrust.

Monstrueus
Dat filmische karakter komt overigens niet uit de lucht vallen: ”1953” is het uitgewerkte script van een speelfilm. Een boek dat later verfilmd wordt, dat kennen we. Hier gebeurt het andersom: een -nog niet verschenen- film wordt ’verboekt’.

Eigen aan een film is dat er een verháál verteld moet worden; doorgaans een verhaal met vaart. Dat komt terug in het boek: er zit bij tijden zelfs te veel vaart in. Het verhaal moet dóór: van de ene epische gebeurtenis naar het andere voorval van monstrueuze proporties. Launspach overlaadt zijn eersteling met drama en heroïek.

De „vuilwitte, bewegende, schuimende muur” heeft nauwelijks met donderend geraas erf, schuren, stallen en woonhuis overstroomd, of een zonderlinge ingenieur van Rijkswaterstaat slaagt er zo’n beetje in zijn eentje in om heel Midden-Nederland voor datzelfde lot te behoeden. En passant springt een jonge luchtmachtsergeant twee keer in het ijskoude water -de eerste keer uit een helikopter, de tweede keer gewoon uit een boot- om links en rechts wat meisjes te redden, zoals hij het zelf uitdrukt.

Deze overload aan vaart en actie geeft het boek bij tijden iets van een thriller. Dat is op zich geen probleem. Maar wél een probleem is dat Launspach zich de tijd niet gunt of niet wil gunnen om even te reflecteren. Als lezer snak je af en toe naar wat rust. Je wilt graag even met Julia op de puinhopen van haar leven zitten, maar het kán niet. Voort moet het, en voort gaat het, in vliegende vaart.

Gepoetste schoenen
Die niet-aflatende snelheid zorgt er bovendien voor dat de karakters in het boek vlak blijven. Luchtmachtsergeant Rutus wordt alléén door zijn oorlogstrauma gedreven, Julia is alléén de geëmancipeerde, dappere vrouw die zich aan het geloof van haar ouders weet te ontworstelen, haar vader is alléén de gramstorige gelovige die iedere medemenselijkheid verliest, zodat je als lezer haast opgelucht bent als heel dat bekrompen denken in de rampnacht wegspoelt. Het zegt wat over de forse karikatuur die Launspach neerzet.

Sowieso is er in het hele vuistdikke boek geen enkel gelovig personage te vinden dat wél goed uit de verf komt - zelfs de ouderlingen in Overvliet staan met hun keurig gepoetste schoenen boven op de door hen geschonken klinkers terwijl die hard nodig zijn om een gat in de dijk te dichten. Of God dan niet liever heeft dat zo’n beetje de hele Randstad gespaard wordt? „Naar de bedoelingen van de Heer kunnen we slechts raden. Het is niet aan ons om daarover te oordelen”, snauwen de ouderlingen.

Nergens, zelfs tussen de regels door niet, valt te lezen dat al die mensen ook wat hébben aan hun geloof. Of dat ze er desnoods aan twijfelen - het zou de karakters zo veel menselijker maken en het boek sterk aan zeggingskracht hebben doen winnen. Het ontbreken daarvan maakt ”1953” net zo nietsontziend als de ramp zelf. Het gebruik van grove termen onderstreept dat nog eens.

Gereformeerd perspectief
Het is jammer dat de toch al schaarse literatuur over de grootste naoorlogse ramp die Nederland heeft getroffen, geschreven is vanuit zo weinig empathie met de gereformeerde volksaard van een groot deel van de slachtoffers. Ook het veelgeprezen standaardwerk ”De Ramp” van journalist en SP’er Slager blinkt niet uit in fijngevoeligheid als het over dit thema gaat. En Margriet de Moor schreef in 2005 ”De verdronkene”, maar ook dat literaire verhaal is niet vrij van voor christenen kwetsende passages.

Boeken als die van Rik Valkenburg (”In het woedend golfgeklots”, ”Toen ’t schuimend zeenat hevig bruiste”) en recent L. Vogelaar (”Van zee tot zee zal Hij regeren”) hebben weliswaar nadrukkelijk aandacht voor het gereformeerde perspectief -het tweedelige werk van Vogelaar gaat zelfs over het beleven van de ramp binnen de kring van de Gereformeerde Gemeenten- maar zijn vanwege hun verslagleggende karakter vooral van geschiedkundig belang.

Nu zijn de Zeeuwen er de mensen niet naar om de aandacht voor hun portie leed op te eisen. Mede daardoor lijkt verklaarbaar dat de ramp tot vandaag de dag wel heel erg in de schaduw van de oorlog heeft gestaan. Maar nu die openheid er na ruim een halve eeuw tóch lijkt te komen, zou het jammer zijn wanneer de watersnood slechts ter sprake zou komen in films en boeken die bij veel overlevenden, en zeker de gereformeerde, aversie oproepen. Wanneer staat de romanschrijver op die vanuit een gelovig perspectief de existentiële vragen rond 1953, over dood, eeuwigheid en toch weer verder moeten, dichtbij weet te brengen?


Onrust in Stavenisse
De opnames voor de speelfilm ”De Storm” liepen niet van een leien dakje voor de regisseur. Hij wilde in Stavenisse op Tholen filmen, maar dat voornemen ontlokte een storm van protest. De Thoolse partijen SGP en Reformatorische Fractie Tholen tekenden bezwaar aan: het romantiseren van de ramp is ongepast, zéker als de opnames deels plaatshebben in een van de tijdens de ramp zwaarst getroffen dorpen. Stavenisse verloor ruim 150 inwoners. Bovendien vormen het medium speelfilm en het reformatorische karakter van Stavenisse sowieso geen gelukkige combinatie, stelden SGP en RFT.

Het protest leek tevergeefs: het gemeentebestuur had al toestemming gegeven en de opnames zouden binnen een week volgen. Maar producent Alain de Levita had respect voor de sterke gevoelens die in Stavenisse naar boven kwamen en besloot van de filmopnames in het dorp af te zien.

Hij zocht en vond andere locaties: onder meer in de Vlaamse Potpolder, even ten oosten van Antwerpen, zijn veel opnames gemaakt. De hele polder -een overlooppolder van de Schelde- werd daarbij onder water gezet. De opnames zijn intussen al afgerond; eind dit jaar moet de film verschijnen.


N.a.v. ”1953”, door Rik Launspach; uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 2009; ISBN 978 90 234 2989 0; 477 blz.; € 19,90.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer