Cultuur & boeken

Macht maakt hoogmoedig

Je zou zeggen dat we over president Barack Obama nu alles wel weten, maar over zijn gezondheid is nauwelijks iets bekend. In documenten die tijdens de campagne rondgingen, werd hij omschreven als „ex-roker.” Maar later bleek dat hij nog altijd niet buiten de nicotine kan. Dat voorspelt weinig goeds.

21 January 2009 09:42Gewijzigd op 14 November 2020 07:08

In ”Zieke wereldleiders” beschrijft de Britse Lord David Owen hoe vele ambtgenoten van Obama op geen punt het volk zo misleidden als juist over hun gezondheid. Owen verklaart dit allemaal uit wat hij de „beroepsziekte” van politici en andere leidinggevenden noemt; het hoogmoedsyndroom.Lord Owen is geen sensatiebeluste schrijver. Jarenlang diende hij als psychiater in een ziekenhuis, waar onder anderen politici zijn patiënten waren. Later werd hij lid van het Britse parlement en in de jaren zeventig was hij minister van Marine, Volksgezondheid en Buitenlandse Zaken. Momenteel is hij lid van het Hogerhuis. Hij kent dus zowel de medische als de politieke wereld. Diverse politici die hij beschrijft, heeft hij zelf persoonlijk (van nabij) meegemaakt. In enkele gevallen heeft hij zelfs de medische dossiers bestudeerd.

Kinderspel
Eerst maar een paar voorbeelden. In oktober 2003 werd de Britse premier Tony Blair op een zondag met spoed vervoerd naar een ziekenhuis vanwege hartklachten (waarschijnlijk boezemfladderen). Die avond schreef het kantoor van de premier in een verklaring dat Blair nooit eerder hartklachten had gehad.

Er zou geen reden zijn dit niet te geloven, ware het niet dat de Amerikaanse oud-president Bill Clinton een paar dagen later tussen neus en lippen door zei dat Blair hem „al jaren geleden” over zijn hartklachten had verteld. Hierop zei Blair zelf in een radiogesprek dat dit echt de „eerste keer” was.

Zou Clinton zich dan misschien hebben vergist? Minister David Blunkett hoorde Blair zelf een paar dagen na het incident zeggen dat „zijn hartklachten zich al vijftien jaar zo nu en dan” voordeden, getuige zijn later uitgegeven dagboek. En een journalist die destijds onder valse voorwendsels in Buckingham Palace werkte, hoorde van Hare Majesteit zelf dat Blair „eerder soortgelijke complicaties” had gehad.

Al deze puzzelstukjes samen wekken de indruk dat Blair (samen met zijn staf) het volk bewust misleidde. Maar vanuit welk motief en met welk belang?

Wat Blair deed, was echter kinderspel bij de „berekende misleiding” door de Franse president Mitterrand en de Amerikaanse Kennedy. François Mitterrand werd in 1981 gekozen op de belofte dat hij elk halfjaar een verklaring over zijn gezondheid zou uitbrengen. Hij zou het beter doen dan president Pompidou, die in 1974 stierf aan bloedkanker zonder dat eigenlijk iemand wist dat de man ziek was.

Maar binnen zes maanden kreeg president Mitterrand prostaatkanker. Zijn arts, Claude Gubler, kreeg kortweg te horen dat dit „staatsgeheim” was. Zelfs de vrouw van de president mocht het niet weten. Daarna tekende Gubler elk halfjaar een verklaring waarin stond dat de president in prima conditie verkeerde.

Door loyaal te zijn aan de president, vergleed de arts tot vijftien jaar „alomvattend gelieg”, zo schreef hij later zelf. Mitterrand had toen al jarenlange ervaring met een dagelijks portie list en bedrog. Hij stond erop dat Gubler persoonlijk met hem meeging op reis, zodat niemand anders hem met medicijnen en infusen zou bedienen. En om te voorkomen dat de geheime dienst van een gastland in hotelkamers monsters uit het toilet zouden nemen om zodoende ’s mans medicijngebruik te achterhalen, moest de lijfarts ook nauwgezet de presidentiële sporen uitwissen. O, wat een eer ”Monsieur le Président” te mogen dienen.

Oppeppertje
De staaltjes die president John F. Kennedy moest uithalen om als energieke huisvader over te komen, grenzen werkelijk aan het ongelooflijke. In werkelijkheid was hij helemaal niet gezond. Al vanaf zijn kinderjaren was hij een ziekelijk mens. Vanwege de ziekte van Addison (onvoldoende werking van de bijnierschors) bleef hij alleen door een hormoontherapie in leven. Lang voordat hij politicus werd, had de rooms-katholieke Amerikaan al twee keer het sacrament voor de stervenden ontvangen.

Maar voor zichzelf wilde hij dit allemaal niet weten, laat staan voor de buitenwereld. Eenmaal gekozen in 1961 kon hij uit de beste medici van Amerika zomaar een lijfarts kiezen. Maar in plaats daarvan deed hij alleen maar meer moeite zijn medische toestand geheim te houden.

Kennedy ging wel contacten aan met afzonderlijke specialisten. Van de een kreeg hij dit, van de ander dat. In het geniep genoot hij ook nog wat van recreatieve drugs. Niemand had een overzicht van wat de president binnenkreeg. De procaïne die hij voor zijn rugklachten gebruikte, leidde bijvoorbeeld tot verminderde concentratie, angst en besluiteloosheid. Voor een man die een atoombom kan afschieten, is dat toch wel riskant. Maar zelfs in zijn staf was er niemand die de waarheid wist.

Intussen begon Kennedy zich ook te laten behandelen door Max Jacobsen. Deze man met de bijnaam ”Doctor Feelgood” behandelde veel rijke mensen om hen aan extra energie te helpen. Hij had altijd wel een oppeppertje voor zijn patiënten (meestal een injectie met amfetamine). Hoewel men in de jaren zestig scheutiger was met dit soort middelen, zou zelfs Doctor Feelgood waarschijnlijk voorzichtiger zijn geweest als hij wist wat Kennedy verder binnenkreeg.

Maar in plaats daarvan ging de spuit verder open. De president nam Jacobsen in juni 1961 mee naar Wenen voor een topontmoeting met Sovjetleider Chroesjtsjov. Vragen over ”Feelgood” wees hij van de hand: „Kan me niet schelen, al is het paardenpis; het werkt.”

Toen het moment van de ontmoeting naderde, gaf Jacobsen hem waarschijnlijk een hele stoot steroïden, om urenlang energie te hebben. Kennedy rende zelfs de trap af, terwijl hij normaal alleen maar van de treden af strompelde. Helaas kwam het Sovjetkonvooi drie kwartier te laat, waardoor de oppeppers het niet tot het einde van het gesprek volhielden. Later zei Kennedy dat de Rus hem volkomen had „afgeslacht.”

In het Witte Huis groeide de twijfel. Najaar 1961 eiste een marinearts van de officiële huisarts een integraal gezondheidsonderzoek en een gecoördineerde behandeling. Dit leidde tot een klein oorlogje onder de artsen, maar het onderzoek kwam er wel. Voor man met de „paardenpis” was het natuurlijk voorbij, maar ook andere artsen namen afscheid.

Owen is er absoluut van overtuigd dat Kennedy’s slechte gezondheid en zijn risicogedrag invloed hadden op belangrijke besluiten. Hij geeft Jacobsen de schuld van de mislukte ontmoeting met Chroesjtsjov. Ook de steun die Kennedy in april 1961 gaf aan een inval van 1500 Cubaanse tegenstanders van Castro, die uitliep op een „absolute ramp”, wijt Owen aan de zwakke gezondheid van de president. Uit studies blijkt dat de president zich tijdens de vele besprekingen nauwelijks voor de kwestie interesseerde, snel afgeleid was en bijzonder kortaangebonden reageerde.

Anderhalf jaar later, in oktober 1962, kwam de nieuwe uitdaging voor Kennedy toen er Russische raketten op Cuba werden gefotografeerd. Toen toonde de president zich weer als een man van kracht. Volgens Lord Owen is er maar één antwoord op dit raadsel: de gecoördineerde aanpak van zijn gezondheid had zijn uitwerking.

Roes
Het boek van Owen zit vol met dit soort voorbeelden. Leidersfiguren kunnen vrijwel zonder uitzondering niet omgaan met hun eigen kwetsbaarheid en zelfs sterfelijkheid. De enige gunstige uitzondering is eigenlijk Ronald Reagan. Die was volkomen eerlijk over zijn gezondheid en zijn verhoogde kans op Alzheimer. Maar toen hij door een aanslag in het ziekenhuis belandde, begon de leugenmachine van het Witte Huis meteen de wereld weer te sussen. Achteraf blijkt dat het toen nog kantje boord was.

Owen ziet dit allemaal als hoogmoedswaan. Macht leidt tot gekte, is zijn overtuiging. Macht maakt mensen arrogant, brengt hen in een roes en laat hen ophouden met nadenken.

Owen wil dat de medische wereld hoogmoed als een officieel medisch syndroom erkent. Enkele kenmerken ervan zijn volgens hem: overdreven zelfvertrouwen en minachting voor adviezen, geen aandacht voor details, overdreven aandacht voor beeldvorming en een toenemende isolatie van de directe omgeving. Kortom, de leider die het allemaal beter weet dan zijn medewerkers en zichzelf absoluut onmisbaar acht.

Opnieuw is Blair hier het haasje, samen met de Amerikaanse president Bush jr. De twee leiders negeerden in de aanloop naar ’Irak’ de vraag wat er na de invasie zou moeten gebeuren. Keer op keer stelden diplomaten en militairen dit onderwerp aan de orde, maar bij het begin van de invasie waren er over dit onderwerp slechts „vier Powerpointpagina’s”, aldus Owen. Zijn oordeel over deze politieke opstelling is daarom ook niet voor tweeërlei uitleg vatbaar: „Hoogmoedige incompetentie.”

Dat macht mensen hoogmoedig maakt, is wellicht niets nieuws. Maar de fijnzinnige en deskundige beschrijving van historische voorbeelden door Lord Owen biedt werkelijk wel iets nieuws. Juist het christelijke wereldbeeld vraagt niet alleen om respect voor de ambt van de overheid, maar geeft ook zicht op de gevaren die aan hoge posities kleven. Hoewel Owen niet zozeer schrijft vanuit een Bijbelse visie, past het daar eigenlijk wel in. We laten maar in het midden of Obama er verstandig aan doet een sigaret op te steken, maar de wereld wil het wel graag weten.

N.a.v. ”Zieke wereldleiders. Hoe overmoed, depressie en andere aandoeningen politieke beslissingen sturen”, door David Owen; vert. Bart Voorzanger; uitg. Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 2008; ISBN 978 90 468 0414 8; 352 blz.; € 22,95.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer