Wanneer u dit leest, viert driekwart van de Nederlanders pakjesavond. De centrale verwarming is wat hoger gezet, de gordijnen zijn gesloten en de koffie pruttelt. Sinterklaasavond is het jaarlijkse startsein voor een maand van knusheid, want ontkerstend Nederland weet ook met Kerst niets beters te doen dan dicht tegen elkaar aan te kruipen, met een glas wijn in de hand en een halve kalkoen in de maag.U viert donderdagavond vast geen sinterklaas, maar dat garandeert nog niet dat die pakjesavondgeest aan u voorbijgaat. Want die beweging naar binnen toe, die hunkering naar knusheid, naar warmte en veiligheid, wég van de straat, begint typerend te worden voor de mentaliteit van ons allemaal. Heel Nederland begint een beetje op zo’n knus huisje te lijken.
Een recent voorbeeld is de ommezwaai in het Nederlandse asielbeleid. We hanteren strengere criteria en zetten mensen die daaraan niet voldoen sneller buiten de deur. Als gevolg daarvan staan wekelijks, misschien wel dagelijks, gezinnen op straat, zonder dat de gezinsleden ook maar een idéé hebben waar ze naartoe moeten. Maar ook dát ontgaat de meesten van ons, want in het kader van onze huiselijke gezelligheid hebben we onze rug naar de straat gekeerd.
Voor uitgeprocedeerde asielzoekers moeten al die knusse huisjes, die uit hun voegen barsten van de kratten pils, wijn, boterkoek, cola, marsepein en noem maar op, eruitzien als hermetisch gesloten bunkers, waarin bange burgers vrezen van hun vette voorraden beroofd te worden.
Dat achter onze gezelligheid nogal wat angst schuilgaat, staat vast. Angst voor de straat, voor het publieke terrein. Waar je wordt beroofd, verkracht of in elkaar geslagen zodra je je mond opendoet. Heel Nederland heeft in die zin pleinvrees; claustrofobie lijkt een uitgestorven ziekte. De openbare ruimte in stad en dorp bestaat uit braakliggende, met onkruid overwoekerde plekken.
Die combinatie van angst en knusheid -de twee versterken elkaar- levert intussen een verzameling ongenuanceerde opvattingen op, die maar één doel dienen: het eigen gelijk onderstrepen en de sleutel op het slot houden. Onder de term ”borrelpraat” zijn die huiselijke wijsheden al sinds jaar en dag bekend. U wilt een paar voorbeelden? Dat economische vluchtelingen per definitie gelijkstaan aan profiteurs, die zich enkel willen verrijken en te lui zijn hun handen te laten wapperen. Grote onzin natuurlijk.
Datzelfde geldt voor het argument dat met de toestroom van asielzoekers de criminaliteit stijgt. Uit statistieken is bekend dat vooral jeugdige Marokkanen en Antillianen in de steden zich daaraan schuldig maken, en sinds wanneer zijn dat asielzoekers? Ze zijn (on)gewone Nederlanders, niets meer en niets minder!
En dan iets over Nederlanders zelf. Over hen is wel de meest ongenuanceerde borrelpraat in omloop. Bijvoorbeeld dat er zoiets als een Nederlandse cultuur bestaat, die we tegen al die Marokkanen, Afghanen en Somaliërs moeten beschermen. Wanneer dat wordt beweerd, begint die Hollandse knusheid me wel heel erg te benauwen. Dan ruik ik de bierwasem van onze Oerhollandse jongens en meisjes, inderdaad, blanker dan blank omdat ze weer eens tot in de vroege uurtjes hebben zitten doorzakken. Of ik hoor van die onsmakelijke machinegeweermuziek, die zo langzamerhand in iedere winkel over je wordt uitgestort.
Wat mij betreft is er daarom maar één conclusie: dat Hollandse huis met zijn ”ons-kent-onssfeertje” kan me gestolen worden!
Zitten we met onze pakjesavonden op de bodem van ons bunkergedrag? Of glijden we nog verder af? Als dat zo is, kan de rest van de wereld ons wellicht tot afschrikwekkend voorbeeld zijn. Ik denk aan steden als Jakarta, Manilla, Rio de Janeiro of Mexico. Zeeën van armoede, van krottenwijken, open riolen, vuilnishopen, schurftige bedelaars en ondervoede kinderen. En te midden van die wereld staan daar de shoppingmalls, enorme winkelcentra, vele verdiepingen hoog, waar de meest luxe spullen zijn uitgestald.
De Duitse islamkenner Navid Kermani heeft vorige maand in een artikel zo’n mall beschreven, Taman Anggrek in de Indonesische hoofdstad Jakarta, bekend als de grootste shoppingmall ter wereld. Kermani typeert het winkelcentrum als een ruimteschip op een vreemde planeet van krottenwijken, stank en armoe.
Bijna dagelijks slentert hier de upper-middleclass, de nieuwe rijken van de stad. De rest van de tijd pendelen ze in hun auto’s tussen huis, school, kantoor, het restaurant en de tennisbaan, zonder dat ze ook maar even in contact komen met de straat.
De Amsterdamse antropologe Lizzy van Leeuwen heeft over het leven van deze elite een boekje geschreven onder de treffende titel ”Airconditioned lifestyles”.
Meermalen heb ik zulke shoppingmalls bezocht, en als ergens de zinloosheid van luxe, en vooral van ”naar binnen gekeerd zijn” zich manifesteert, dan is het op die plekken. Van de bezoekers heeft zich een soort geestelijke inteelt meester gemaakt: een naar binnen gerichte groep die nog enkel leeft om te consumeren, te bezitten en… zich af te schermen.
Als dát de richting is waarin wij Nederlanders met onze pakjesavondmentaliteit koersen, dan wordt het tijd om een daad te stellen. Dan doen we vanavond de gordijnen weer open en krijgen we weer oog voor ’de straat’, voor asielzoekers en andere vormen van stille armoede. Voor Nederlanders die daar niet van gediend zijn, hebben we een devies: inpakken en wegwezen.