Een goed begin is het halve werk
De Gereformeerde Kerken vrijgemaakt buigen zich weer over hun visie op Israël en het Joodse volk. De kerk zet een stap in de goede richting, maar dr. ir. J. van der Graaf heeft ook nog een aantal vragen bij het rapport. Hij roept op tot verdere doordenking van het standpunt.
De reactie van Israël op het geweld van Hamas wordt disproportioneel genoemd. Afgezet tegen vele andere brandhaarden in de wereld, met soms aanmerkelijk meer burgerslachtoffers, mag de wereldwijde aandacht voor Israëls optreden in Gaza disproportioneel heten. Dat heeft ongetwijfeld te maken met de unieke plek die het Joodse volk al sinds oude tijden in de (wereld)geschiedenis heeft ingenomen. Is het niet vanwege de verkiezing dat die unieke positie enerzijds wordt beleden en anderzijds te vuur en te zwaard wordt bestreden (antisemitisme)?Missiestatement
Die unieke positie bepaalt ook de bezinning binnen de kerken. De Hervormde Kerk ging voorop in de bezinning op haar verhouding tot Israël, beschreven in het geschrift ”Israël, volk, land en staat”. Andere kerken volgden.
De Gereformeerde Kerken vrijgemaakt bleven, hoe dan ook geformuleerd, trouw aan de zogeheten vervangingsleer: de kerk in de plaats van Israël. Echter, daarin lijkt een keer te komen. Dezer dagen verscheen een missiestatement van de zogeheten BatTsioncommissie. Het eerste artikel van het tienpuntige document luidt: „Heel de geschiedenis van onze redding dringt ons tot een levend besef van de ”roots” van de christelijke kerk en tot christelijke betrokkenheid bij Israël.” Met de stamvaders van Israël en daarin met het volk Israël als geheel sloot God Zijn verbond, waarmee Hij uiteindelijk de volkeren op het oog had: „Ieder die gelooft, geldt voor de Heer als nakomeling van Abraham en als mede-erfgenaam van de beloften.”
Naar het getuigenis van Christus is er echter slechts „één volk van God”, een rest van Israël samen met de gelovigen uit de volkeren. Daarom wordt het „een ernstige misvatting” genoemd, dat de christelijke kerk „een gemeente (van uitsluitend gelovigen) uit de (niet-Joodse volken” zou zijn; of dat zij in de plaats zou zijn gekomen van het Joodse volk. Gods ontferming gaat ook nog uit naar de Joden, om hen te laten delen „in de redding door zijn Messias.” Alle beloften zullen in Christus hun vervulling vinden.
Vanuit Schriftkernen als Efeze 2 en 3 en Romeinen 11 wil men ten slotte dienstbaar zijn aan „de bevordering van het getuigenis van Jezus, de Messias van Israël, onder zijn eigen volksgenoten.” Opmerkelijk is wel dat men ruimte laat voor handhaving van besnijdenis, sabbat en Joodse feesten bij de Messiasbelijdende Joden.
Goed begin
Een goed begin is het halve werk, maar wel het halve werk. Dit is niet neerbuigend bedoeld. Het valt te waarderen dat binnen de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt de bezinning op Israël nu ook fundamenteel en expliciet ter hand wordt genomen.
Uit eigen jarenlange ervaring zeg ik dat die bezinning nooit af is. Dat kan ook niet, want er is sprake van een verborgenheid, een geheimenis (Romeinen 11:25).
Ik stel -in verbondenheid- een paar kritische vragen.
Ten eerste, het ”getuigenis” aan Israël valt onder de noemer evangelisatie en missie. De commissie zelf stelt zich namelijk ten doel: „bevordering van evangelisatie onder het Joodse volk.” En het document heet missiedocument. Valt het Joodse volk dan onder zending zoals andere volken, ten spijt dat christenen en Joden beiden het Oude Testament bezitten? Moet niet veel duidelijker tot uitdrukking komen dat de relatie van de kerk tot het Joodse volk van andere orde is dan tot de andere volkeren, niet alleen omdat daar onze ”roots” liggen, maar ook omdat er bij Paulus beloften zijn die louter op zijn eigen volk, de beminden om der vaderen wil, slaan (Romeinen 11:1, 28)?
Ten tweede, worden per consequentie toch de hoofdstukken Romeinen 9 tot 11 niet louter betrokken op de kerk, waarbij dan het Messiasbelijdende deel van Israël is inbegrepen? Waarom wordt in het rapport over „inlijving” van de kerk in Israël en in onderscheid daarvan over „enting op de edele olijf” gesproken? Als die olijf niet Israël zelf is, leidt dat dan toch niet tot de vervangingsgedachte?
Ten derde, is het waar dat álle oudtestamentische beloften in Christus zijn vervuld? Of is er in concreto nog een niet-vervulde rest aangaande Israël, waarvan de uiteindelijke vervulling -dat wel!- door Christus is gegarandeerd? Is alle „te dien dage” waarover de profeten herhaaldelijk spreken, bijvoorbeeld in Zacharia 14, al met de komst van Christus aangebroken?
Ten vierde, als men spreekt over de contacten die men met Israël wil onderhouden, hoe wil men dat dan doen met de anderen dan de Messiasbelijdende Joden? Folderen? Of gaat het ook om een (getuigende) dialoog met de synagoge? Dat is spannender dan folderen onder de seculieren. Dat doen orthodoxe Joden ook onder hun afvallige volksgenoten. Maar Paulus spreekt toch over „gans Israël” als het om de roeping, de verkiezing en de belofte gaat? Dan komt Israël vandaag -volk en land en in afgeleide zin de staat- breder in het vizier.
Begin
Meer dan een begin is dit statement toch niet. Een goed begin? Inzet met de onopgeefbare beloften voor het Joodse volk van alle tijden zou beter zijn geweest. Er ligt nog veel denkwerk te wachten.
Ten slotte: zouden we als kerken Israël niet tot jaloersheid kunnen verwekken als we sámen tot bezinning kwamen en onze onopgeefbare verbondenheid in gemeenschappelijkheid Bijbels gefundeerd zouden kunnen uitspreken? Tot uw dienst!
De auteur is oud-algemeen secretaris van de Gereformeerde Bond en schreef onder meer het boek ”Vervuld maar (nog) niet voltooid. Kerk en Israël tussen verwachting en voleinding”.