Christen zoekt verbinding tussen geloof en wetenschap
Het is 200 jaar geleden dat Charles Darwin geboren werd en 150 jaar geleden dat zijn revolutionaire werk ”Over de oorsprong van de soorten” uitkwam. Het Darwinjaar stelt christenen voor de vraag naar de verhouding tussen geloof en wetenschap. Dit jaar is ook het 550e geboortejaar van Calvijn. Welke weg wijst de gereformeerde theologie voor de verhouding tussen geloof en wetenschap?

De opvatting dat er een onoplosbaar conflict bestaat tussen geloof en wetenschap is populair. Velen zijn van mening dat de evolutietheorie het geloof in God als Schepper overbodig heeft gemaakt. De meeste wetenschappers zullen zich voorzichtiger uitdrukken, maar toch...In Nederland verdedigt de filosoof en Utrechtse hoogleraar Herman Philipse de stelling dat geloof onverenigbaar is met wetenschap. Je moet kiezen tussen een atheïstische verwerping van het geloof en een fundamentalistische verwerping van de wetenschap. De Britse geleerde Richard Dawkins stelt dat er in de kosmos geen ontwerp en geen doel, geen kwaad en geen goed bestaan. Hij vindt dat een echte wetenschapper geen gelovige kan zijn.
Ook onder christenen is de gedachte van een onoverbrugbare kloof tussen geloof en wetenschap wijdverbreid. Een oprecht christen kan maar beter geen wetenschapper zijn, want dan moet je altijd water bij de wijn doen. De wetenschap is sinds de verlichting steeds meer van God losgeraakt. Toch biedt juist de gereformeerde theologie ruimte aan wetenschappelijk onderzoek van de geschapen werkelijkheid als een boek dat geschreven is door de hand van God.
Scheiding
Het is verleidelijk om het conflict uit de weg te gaan door een boedelscheiding aan te brengen tussen geloof en wetenschap. Minister Plasterk zei in reactie op het boek ”Omhoog kijken in platland” dat er aan de wetenschap geen argumenten voor of tegen het geloof te ontlenen zijn. Geloof en wetenschap hebben gewoon niets met elkaar te maken. Deze positie oogt vriendelijker dan die van de harde atheïsten, maar er kan ook een onverschilligheid achter schuilgaan waarin het geloof nog minder serieus genomen wordt dan door felle bestrijders. Meestal neemt deze opvatting de vorm van het zogenaamde agnosticisme aan; je kunt niet weten of God er is of niet.
Weer anderen stellen dat geloof en wetenschap twee verschillende talen spreken. Het geloof is een zaak van het innerlijk, de onzichtbare relatie met God, terwijl de wetenschap niet verder komt dan de duiding van de zichtbare werkelijkheid.
Prof. dr. Hugo Visscher sprak in 1920 een rede uit met als titel ”Van den eeuwigen vrede tusschen wetenschap en religie”. Die vrede is bij hem gebaseerd op de veronderstelling dat wetenschap en godsdienst in verschillende sferen verkeren. Dan is er ook geen conflict. In een kritische recensie stelde de Amerikaanse theoloog Benjamin B. Warfield dat je evengoed kunt spreken over de eeuwige vrede tussen de planeet Neptunus en de Volkenbond.
Veel wetenschappers gaan voor hun werk uit van het methodisch atheïsme, dat de werkelijkheid verklaart in termen van oorzaak en gevolg, alsof God niet bestaat. Deze opvatting kan heel goed gepaard gaan met het persoonlijke geloof dat God wel bestaat; aan de universiteit wordt Hij alleen tussen haakjes gezet, omdat Hij niet behoort tot de waarneembare werkelijkheid.
De scheiding betekent echter ook een scheiding tussen Gods hand en Gods mond. De gereformeerde theologie kent naast de bijzondere openbaring in de Schrift ook een algemene openbaring in de natuur en de geschiedenis en in het hart en geweten van ieder mens. Wij kunnen God ook kennen door de schepping, onderhouding en regering van de wereld. In dat licht zijn de ontdekkingen van de wetenschap openbaringen van God.
Het conflictmodel en de boedelscheiding zijn onbevredigend. Christenwetenschappers kunnen niet kiezen tussen hun geloof en hun wetenschappelijk werk. Zij kunnen zich ook niet opsplitsen in een gelovig en een atheïstisch deel. Een christen kan -aldus Herman Bavinck- „omdat en zolang hij Christen is, niet anders dan in het Christendom positie nemen. (...) hij mag het meerder licht niet verwerpen, dat hem geschonken is, en moet bij dat meerder licht heel de natuur en geschiedenis bezien.”
Een christen blijft zoeken naar een verbinding tussen geloof en wetenschap, ook al is de verbinding soms nauwelijks te vinden vanwege de beperktheid van onze kennis. Wie de zoektocht staakt, raakt verdwaald in het moeras van het relativisme.
Theïstisch evolutionisme
De pogingen om het geloof in de schepping met de theorie van de evolutie te harmoniseren lopen sterk uiteen. Aan de ene kant zijn er orthodoxe christenen die alleen die elementen uit het wetenschappelijke wereldbeeld overnemen die een hoge mate van waarschijnlijkheid hebben en die geen grote theologische consequenties hebben, zoals een hoge ouderdom van de aarde. De exegetische oplossing is een herinterpretatie van de scheppingsdagen als lange perioden.
Aan de andere kant zijn er christenen die de evolutie zien als de manier waarop God al het leven geschapen heeft. Adam is niet geschapen uit het stof der aarde, maar uit het stof der apen. Dat was aanvankelijk de positie van de vrijzinnige theologie, maar deze opvatting wint aan terrein onder christenen uit evangelische en reformatorische kring. De Delftse hoogleraar Cees Dekker heeft bijvoorbeeld de gedachte van de wereld als een intelligent ontwerp (Intelligent Design) verwisseld voor de positie van het theïstisch evolutionisme. God schept het leven door middel van evolutie.
Deze positie heeft ingrijpende consequenties voor de theologie. Het onderscheid tussen mens en dier vervaagt, de eerste hoofdstukken van Genesis worden mythologisch uitgelegd. Als de zondeval nooit heeft plaatsgevonden, moet het kwaad wel gegeven zijn met de schepping en wordt God de ontwerper van de zonde en zijn gevolgen. Bovendien hangt de nieuwtestamentische parallel tussen Adam en Christus in het luchtledige. De naïviteit waarmee deze positie omarmd wordt, doet vermoeden dat de theologische consequenties weinig doordacht zijn.
Natuurwetten
Het theïstisch evolutionisme komt heel dicht bij het oude deïsme, de opvatting die God ziet als een eerste oorzaak, die sinds de schepping niet meer ingrijpt maar alles overlaat aan de natuurwetten. De wereld is een door God opgewonden wekker. Het is een comfortabele positie omdat de spanning tussen geloof en wetenschap wordt opgeheven. In feite komt het ook neer op een boedelscheiding. De wetenschap onderzoekt de natuurwetten en het geloof belijdt dat ze van God zijn.
Darwin ontwikkelde zich steeds meer als een agnost, maar hij schrijft in zijn ”Over de oorsprong van de soorten” dat hij niet kan inzien waarom de gezichtspunten van zijn boek iemands godsdienstige gevoelens zouden schokken. Hij eindigt zelfs met de opmerking dat hij het heel wonderlijk vindt dat het rijkgeschakeerde leven oorspronkelijk door de schepper in enkele vormen is ingeblazen en dat uit zo’n eenvoudig begin de fraaiste en wonderbaarlijkste vormen geëvolueerd zijn.
Maar deze god is toch een andere dan de Vader van Christus Die alle dingen bestuurt en regeert. Darwin heeft God verbannen naar de grenzen -of over de grenzen- van de zichtbare en tastbare werkelijkheid.
Alternatieve wetenschap
Is het niet mogelijk om met een alternatieve vorm van wetenschap te komen die geheel op het christelijke geloof is gebaseerd? Abraham Kuyper was een voorstander van een christelijke wetenschap, die zich van de seculiere onderscheidde door een geheel eigen grondslag in de gereformeerde beginselen. De prijs voor die opvatting is een wetenschappelijk isolement, en de geschiedenis van de Vrije Universiteit heeft laten zien dat het isolement het proces van secularisatie niet tegenhoudt.
Creationisten lijken ook een alternatief wetenschappelijk model te bieden. Zij gaan niet uit van een principieel conflict tussen geloof en wetenschap, maar zij verwerpen wel elk resultaat van de wetenschap dat in strijd komt met de opvatting dat de aarde 6000 jaar geleden in zes dagen van 24 uur is geschapen. Het is de vraag of dat alternatief houdbaar is. Het is eerder een vermenging van geloof en wetenschap dan een verbinding tussen beide.
Een christen kan het wetenschappelijke wereldbeeld relativeren, bijvoorbeeld door lacunes in de evolutietheorie aan te wijzen of door te benadrukken dat het slechts om een theorie gaat of dat er onvoldoende rekening wordt gehouden met de catastrofe van de zondvloed. Toch lijken de gegevens uit verschillende wetenschappen die wijzen in de richting van een langere ontstaansgeschiedenis van de planeet aarde wetenschappelijk behoorlijk sterk. Een christen kan ze wel relativeren, maar mag ze niet negeren. Het is de taak van de theologie om de consequenties van het wetenschappelijk onderzoek voor de geloofsleer te doordenken en de andere wetenschappen te herinneren aan de grenzen van wetenschappelijke kennis.
Kwetsbaar
Christenen die blijven zoeken naar een verbinding tussen geloof en wetenschap maken zich kwetsbaar. Voor wetenschappers gaan zij niet ver genoeg en zouden zij elke verwijzing naar Gods openbaring moeten afwijzen. Dat kunnen zij echter niet zonder het licht dat hun geschonken is te doven. Als zij dat licht alleen in de binnenkamer van het geloofsleven toelaten en niet op de universiteit, ontstaat er voor hen een gespleten werkelijkheid.
De postmoderne wetenschapsleer maakt duidelijk dat neutrale en objectieve wetenschap niet bestaat, omdat de vooronderstellingen altijd in het geding zijn. Een wetenschapper moet zich ervan bewust zijn dat zijn eigen perspectief mede bepalend is voor de uitslag van zijn onderzoek. Wetenschap stoelt altijd op geloof of ongeloof.
Van geloofsgenoten krijgen christenwetenschappers te horen dat zij maar beter kunnen buigen voor het eenvoudige getuigenis van de Bijbel. Die grondhouding is inderdaad voor alle christenen onopgeefbaar, maar als zij ervan uitgaan dat God zich ook in de schepping openbaart en dat Gods hand niet in tegenspraak kan zijn met Zijn mond, mogen zij de resultaten van de wetenschap betrekken bij hun verstaan van de Schrift.
Ongeloof
De belangrijkste tegenstelling is die tussen geloof en ongeloof. Christenen hebben de roeping om de positie van atheïsten en agnosten te ontmaskeren. De volksverering voor Darwin neemt messiaanse trekken aan. Wie aan Darwin komt, raakt een open zenuw van de westerse beschaving. Waarom? Als de evolutietheorie niet zou kloppen, is er maar één conclusie mogelijk: wij zijn uit Gods hand voortgekomen en wij zijn verantwoording schuldig aan onze Schepper. Voor velen vormt het darwnisme een schild om zich achter te verschuilen; de natuurlijke mens heeft er belang bij om te geloven in natuurlijke selectie.
Het is voor een christen verstandig om geloof en wetenschap te onderscheiden, zonder ze te scheiden. Een christenwetenschapper kan het licht van Gods bijzondere openbaring niet uitschakelen. Tegelijk kan hij zich open en kwetsbaar opstellen voor de resultaten van de wetenschap, omdat hij die ziet als vorm van Gods algemene openbaring.
Dat is tenminste wel in de geest van Johannes Calvijn, die in zijn commentaar op Genesis 1 schrijft dat als de sterrenkundigen bewijzen dat Saturnus veel groter is dan de maan, dan bedacht moet worden dat Mozes schreef voor het gewone volk zonder wetenschappelijke kennis. De astronomie moet niet met een beroep op het geloof veroordeeld worden, want de sterrenkunde is een „aangename en bijzonder nuttige wetenschap.”