Cultuur & boeken

Koesteren van schelpen, redden van woorden

De Zuid-Afrikaanse schrijfster Ingrid Winterbach (geb. 1948) beschrijft in haar romans de uiterlijke gebeurtenissen die het leven van mensen een wending kunnen geven. Maar meer nog dan in grote handelingen is zij geïnteresseerd in de wijze van waarneming en de gevoelens van haar karakters.

Dr. Hans Ester
31 December 2008 11:41Gewijzigd op 14 November 2020 07:00

In haar debuut ”Klaaglied vir Koos” (1984) kwam Winterbachs fascinatie voor het sprekende detail al duidelijk tot ontplooiing. Heel mooi is dat zichtbaar in de tijdens de Boerenoorlog spelende, meesterlijke roman ”Niggie” (2002). In ”Niggie” is de oorlog als raamwerk aanwezig. De aandacht is gericht op de tastbare bijzonderheden van de aarde, de verschillende aardlagen, de kleine, onopvallende dieren en op de minuscule tekens die wisselen tussen een man en een vrouw die elkaar liefhebben.Schelpenverzameling
In de nieuwe roman van Ingrid Winterbach die in de Nederlandse vertaling ”Het boek van toeval en toeverlaat” heet, is het belang van het kleine voorwerp uit de wereld vertegenwoordigd door de schelpenverzameling van Helena Verbloem. De schelpen zijn fraai gevormd en ze hebben een geschiedenis. Ze zijn de restanten, de hulzen van oorspronkelijk leven. Als verzameling van iemand die hen nodig heeft om zich gelukkig te voelen, komen de schelpen in zekere zin opnieuw tot leven.

Bij deze getuigen van het verleden sluit het werk dat Helena als assistente voor lexicograaf Theo Verwey verricht haarfijn aan. Samen met Theo maakt Helena een woordenboek van vergeten en in onbruik geraakte woorden uit het Afrikaans. Een dergelijk woord is ”doodbabbel” met de betekenis: eindeloos kletsen. Een ander woord is ”doodgeld”, de verzekeringsuitkering na overlijden. Een ”doodloper” is een kinderloze man of vrouw. Het is geen toeval dat Helena en Theo aanhaken bij woordsamenstellingen met ”dood”. De woorden voor hun woordenboek zijn immers ook dood, of bijna gestorven. De roman begint bovendien met een hoofdstukje dat qua chronologie van de handeling aan het slot hoort: Theo Verwey is overleden. Hoofdstuk 2 vertelt eveneens over een verlies: bij Helena Verbloem is ingebroken. De dief heeft de kostbaarste schelpen gestolen: „Al mijn bezittingen beschouw ik als aardse goederen, vervangbaar - behalve de schelpen. De schelpen zijn hemelse boodschappers.”

Toeval en leiding
Beide onderwerpen, het koesteren van de schelpen en het redden van woorden, zijn een prachtig gegeven voor een roman. Van deze gegevens wordt echter niet optimaal geprofiteerd. Helena Verbloem begint weliswaar een verbeten zoektocht naar de dief van haar schelpen, maar het waarom van haar liefde voor de schelpen komt niet uit de verf. De detectiveachtige speurtocht naar de verdwenen schelpen wordt in zijn felheid niet gemotiveerd door Helena’s passie voor de schelpen als hemelse boodschappers. Wat Theo Verwey betreft: zijn passie voor verdwenen of ernstig bedreigde woorden wordt overschaduwd door de raadselen rondom zijn seksuele leven. Is hij werkelijk vermoord door een man met wie hij een relatie onderhield? Gesteld dat hij homoseksuele contacten had, hoe rechtvaardigde hij zijn geheime leven tegenover zijn vrouw?

De vraag die deze roman in de titel stelt, gaat over het spanningsveld tussen toeval en leiding in het menselijk bestaan. Is toeval datgene wat je toevalt, wat aan je wordt gegeven? Waar is de hand zichtbaar van degene op wie je je kunt verlaten, die je kunt vertrouwen? Welke plaats neemt God in binnen de geschiedenis van de zeedieren van wie de schelpen overblijven? En binnen de geschiedenis van de woorden die in de vergetelheid raken? Ernstige vragen die niet met grof geschut te beantwoorden zijn. Van een passende poging tot beantwoording was in de roman ”Niggie” wel sprake. In dit boek echter jammer genoeg niet.

Berusting
Het leven van Helena Verbloem kabbelt na alle gebeurtenissen voort. Wat het woordenboek betreft, gaat ze door met de letters I, J en K. De fut is eruit. Het leven met haar minnaar en metgezel Frans heeft kraak noch smaak. Met zusje Joets wil het niet boteren. De roman eindigt met de volgende zinnen: „Binnenkort komt mijn broer, dan vertelt hij me over hoe hij met de varkens schillen heeft gevreten, over zijn avonturen, over alles wat hij heeft meegemaakt.”

De gelijkenis van de verloren zoon blijkt hier op sterven na dood te zijn. Helena Verbloem berust in de afbraak. En de schelpen zijn ook niet meer wat ze ooit waren: „Mijn schelpen heb ik ter ruste gelegd. Ik heb een zekere mate van berusting gevonden in hun verdwijning. Onbestendige berusting - want ik kan verwachten dat de gevoelens van verlies op zekere dag weer heftig opvlammen.” Het lukt mij als lezer van de gehele roman niet om die verwachting te delen.

N.a.v. ”Het boek van toeval en toeverlaat”, door Ingrid Winterbach; vert. Riet de Jong-Goossens; uitg. Cossee, Amsterdam, 2008; ISBN 978 90 5936 225 3; 350 blz.; € 22,90.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer