Calvinistisch Nederland een mythe
De 500e geboortedag van Johannes Calvijn wordt volgend jaar uitgebreid herdacht. Veel mensen denken dat de zestiende-eeuwse reformator een groot stempel heeft gedrukt op Nederland. Maar was Nederland wel ooit calvinistisch? Prof. dr. G. J. Schutte stelt van niet.
Een paar jaar na Calvijns overlijden in 1564 begon in de Nederlanden de Opstand, die de zelfstandigheid bracht aan de Republiek der Verenigde Nederlanden. Daarin was de Gereformeerde Kerk de publieke en bevoorrechte kerk. Een gereformeerde kerk die in leer en inrichting onmiskenbaar van het calvinistische type was. Hoe kon het calvinisme die dominante rol hebben gekregen? Vanwege het feit dat de Nederlandse volksaard en het calvinisme een intieme verwantschap hebben, dacht men vroeger. De Nederlander was dus als het ware gepredestineerd tot het calvinisme.In die richting, schreef de gereformeerde kerkhistoricus D. Nauta al zestig jaar geleden, moeten we de oplossing maar niet gaan zoeken. Het calvinisme heeft immers ook ingang gevonden onder heel andere volken, en daarentegen hebben belangrijke groepen Nederlanders het afgewezen, die bleven Rome trouw of prefereerden de doperse stroming. Doorslaggevend waren de politieke verhoudingen en ontwikkelingen indertijd. De Opstand verschafte de gereformeerden in de noordelijke gewesten die positie. Dankzij de (rebelse) overheid en conform het toenmalige staatkundige uitgangspunt ”cuius regio, eius religio” - de overheid bepaalt de publieke religie.
Echter: de Republiek beschermde ook de vrijheid van geweten en geloven. Bovendien kon noch wilde de overheid in de benarde jaren van Opstand en Tachtigjarige Oorlog grote groepen andersgelovigen de feitelijke geloofsuitoefening daadwerkelijk belemmeren. Diezelfde overheid kon trouwens ook de publieke kerk niet dwingen een ruime volkskerk te worden - de gereformeerde kerk had immers, vrij van elke overheidsinmenging, haar identiteit reeds in de jaren van onderdrukking en vervolging vastgesteld.
Het calvinistische theocratische concept van artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (staat en kerk zijn onderscheiden in aard en regiment, maar beide zijn dienstbaar „opdat God van een iegelijk geëerd en gediend worde”) was overigens herhaaldelijk onderwerp van stevige discussie en felle conflicten tussen rekkelijken en preciezen, tussen Staatse regenten en steile dominees.
Er was dus geen intieme verwantschap van het calvinisme met de Nederlandse volksaard. Maar, zo weten velen thans tot hun spijt, vier eeuwen calvinisme hebben vervolgens wel van Nederland een domineesland gemaakt, sober en saai. Er mocht immers niets van de gereformeerde dominees: niet feestvieren, niet dansen, niet kermis vieren; rijkdom veroorzaakte onbehagen, overdaad was zonde.
Dronken predikant
De werkelijkheid was echter anders. Fel en bont was het leven aan de vooravond van de vroegmoderne samenleving. Men hield van helle kleuren en uitbundige gedragingen, van ongeremde hartstochten, zowel in vroomheid als in ondeugd. Men leefde in uitersten, tussen helse benauwingen en de kinderlijkste pret, gruwelijke hardvochtigheid en snikkende vertedering, volstrekte verzaking van alle wereldse vreugde en een waanzinnige gehechtheid aan goed en genot.
Johan Huizinga vatte dat in ”Herfsttij der middeleeuwen” samen onder de noemer van ”’s levens felheid”. In de zeventiende eeuw, en na minstens één eeuw calvinisme als publieke religie, leefde het gewone volk in Nederland nog steeds fel en heftig, meldt Van Deursen. De Hollander dronk veel en rookte graag en dat tegen alle morele en medische bezwaren in. Jaarmarkten en kermissen gaven aanleiding tot veel ongeregeldheden. Kwamen de hartstochten los, dan waren de messen snel los, vaak met dodelijke afloop.
Dat alles beperkte zich niet tot het gewone volk. Geschrokken door de slaande hand Gods die de Republiek in het rampjaar 1672 strafte, bood een dominee uit Leeuwarden de classicale vergadering een programma aan voor voortgaande reformatie van kerk en samenleving. Eerste punt van actie: wij, gereformeerde predikanten, zullen niet meer dronken de kansel bestijgen en geen preek meer leveren zonder voorstudie!
De Nederlandse Gereformeerde Kerk is ouder dan de Nederlandse staat. Men werd, tegen alle bezwaren en gevaren in, lid ervan door persoonlijke keuze. De kerk stelde eisen aan haar leden: instemming met de confessie en onderwerping aan een strenge tucht. Toen de overheid haar tot publieke kerk verklaarde en verwachtte dat zij de nationale volkskerk werd, handhaafde de kerk die eisen. Maar wel was zij graag bereid gezamenlijk met de overheid de disciplinering van de massa te ondernemen. Dit was namelijk geen specifiek calvinistisch streven, maar een humanistisch renaissance-ideaal, omhelsd door Reformatie en Contrareformatie.
Nadere Reformatie
Ook inhoudelijk waren kerk en overheid het op hoofdlijnen roerend eens. Verschillen ontstonden als de kerk vergat dat tussen norm en wet soms allerlei bestuurlijke bezwaren en praktijken kunnen bestaan. Zeker wanneer de puriteinen van de Nadere Reformatie hun idealen direct gerealiseerd en opgelegd wilden zien. Dan verloor de profeet het overigens gewoonlijk van het bestuurlijk gedogen, van de gebrokenheid van de schepping en van de weerbarstigheid van het zondige hart.
Het ideaaltypische, betrokken programma tot nadere reformatie, gecombineerd met een calvinisme dat vanuit de subjectieve uitverkiezing dacht, kon onmogelijk algemeen opgelegd worden, omdat het niet de gehele kerk kon bekoren en nog minder de buitenstaanders. De beweging van de Nadere Reformatie was dus gedoemd tot ”innere Emigration” (zich terugtrekken tot de groep van gelijkgezinden) en de cultuur van de subgroep. Zij was vreemd voor een samenleving die burgerlijke vrijheden waardeert.
De Gereformeerde Kerk belichaamde in de Republiek dus de religie van de staat en aan het eind van die periode ook van ruim de helft van de bevolking. Zij verzorgde kerkdiensten, doopte, huwde en begroef; iedereen, gereformeerde lidmaten even goed als niet-gereformeerden, bekeerden en onbekeerden, kerkgangers en onverschilligen. De Nederlandse cultuur was duidelijk protestants-christelijk; dat was ook de publieke samenleving.
Maar veel mensen waren niet gereformeerd en wilden dat niet worden - en niemand dwong hen, ook de kerk niet. De Nederlandse cultuur van de gouden eeuw was een lokale variant van de algemene Europese cultuur, constateerde Van Deursen. Ze was erfgenaam van Erasmus en Calvijn beide - en die vormden geen volslagen tegenstellingen. Hoe katholiek waren de psalmberijmingen van Vondel, hoe calvinistisch de zedenlessen van Cats?
De gereformeerde dominees spraken graag over het ”Neerlands Sion”. God had in Nederland Zijn kerk, Zijn Sion, geplant. Om haar werd de Republiek gezegend. Heeft die omwille van de kerk niet haar zelfstandigheid, vrede en voorspoed ontvangen? Een zegen die gemakkelijk verspeeld kon worden.
Kleine luyden
Vandaar de voortgezette strijd tegen de paapse stoutigheden en voor disciplinering van de massa.
Grote delen van het volk waren niet kerkelijk betrokken. Het leek onbegonnen werk de kermis, vastenavondviering, sinterklaas en begrafenismaaltijden uit het volksleven te bannen. Programma’s voor de verdere reformatie, propaganda voor een puriteinse levensheiliging, disciplinering van de massa: ze werden telkens nodig geacht. De Nederlandse volksmassa was ongezeggelijk, onbeschaafd. De Nederlanders stonden bekend als de Chinezen van Europa (bekrompen en zelfgenoegzame lieden dus), niet als calvinisten.
Het calvinistisch Nederland is een negentiende-eeuwse uitvinding. Een tijd waarin Nederland een nationale identiteit nodig had, en een ”civil religion”. De Groninger theologen hadden een afkeer van Calvijn, maar noemden hun vaderlandse theologie ”nationaal gereformeerd”. Het Réveil en vervolgens de ethische richting zetten zich in voor de ”herkerstening van de natie”. Abraham Kuyper verhief de kleine luyden als de ware calvinisten op het ereschild: de kern van de natie! Hij koppelde zo ook kleinburgerlijkheid (in sociaaleconomische en in culturele zin!) aan het calvinisme.
Die geuzennaam veranderde echter in de jaren zestig van de ontzuiling en ontkerkelijking tot een vies woord in de mond van afvalligen als Maarten ’t Hart. ”Griffermeerd”, ”kalvinistisch”: „herenboeren in zwarte pakken (…) harde verweerde koppen afgedekt met een zwart zijden pet. Voor deze mensen is het calvinisme uitgedacht, deze mannen met dunne lippen, met varkensoogjes en vlekkerige rode wangen.”
De Gereformeerde Kerk werd het oord van kleinburgerlijkheid ten top: „vrouwen met witte topjes in fletsblauwe jurken, mannen in lichtgrijze zomerkostuums in die vreemde hal waar de geur van pepermunt en eau de cologne nog aarzelde; in de kerk zelf was die geur oppermachtig, evenals een soort droefgeestig gemurmel dat gewoon praten verbeeldde.”
Geloofskennis
Het populaire beeld van een calvinistisch Nederland, in de paradigmatische vormen van zowel Kuyper als ’t Hart, is een mythe. Het calvinistisch taaleigen heeft de snaar der volksziel nooit geraakt - wel een onder die naam verkochte, grotendeels negentiende-eeuwse uitvinding.
Dat neemt niet weg dat door de eeuwen heen veel mensen zijn aangeraakt door het christelijke geloof, waarvan Johannes Calvijn in 1536 een befaamde en uitvoerige samenvatting schreef. Bijna 850 bladzijden ”Onderwijzing in de christelijke leer”, over God de Schepper, over de mens en zijn ellende, maar ook over hoe hij daarvan verlost kan worden. En over de ”uiterlijke middelen” van het zaligmakende geloof: aard en functie van de kerk, haar inrichting, sacramenten, ambten, tuchtoefening. Het grootste deel behandelt calvinistische geloofskennis, slechts een klein deel ”maatschappelijk calvinisme”.
Was Calvijn voor gereformeerden uit de zeventiende en achttiende eeuw hun leermeester in alles, zowel sociaal en cultureel als politiek? Tegenstanders, schrijft zijn leerling en opvolger Beza, beweren dat Calvijn te Genève de kerkelijke en de wereldse zaken beheerste - ten onrechte stelt Beza, hij heeft hem zestien jaar lang van nabij waargenomen, en moet getuigen: „dat het alderschoonste Voorbeeldt van een Christelick Leven en Sterven in desen Man heeft uytgebloncken; ’t welck soo licht valt te lasteren, als swaer na te volgen.” Calvijn is een geestverwant, een voorbeeld van geloof ook, maar tevens iemand uit een vreemde en lang verleden tijd.
De auteur is emeritus hoogleraar geschiedenis van het Nederlands protestantisme aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Deze bijdrage is een samenvatting van een artikel dat binnenkort verschijnt in het tijdschrift Radix.