Opinie

Kerstfeest voor ietser en twijfelaar

H. Miskotte moet ooit een preek zijn begonnen met de indringende vraag: „Was Judas een schurk?” Hij achtte het onwaarschijnlijk. Want Judas had niet zomaar een ”er-zal-wel-wat-wezengodsdienst”. Hij hing de religie der vaderen aan. De discipel was -om zo te zeggen- geen ietser. Anno 2008 lijkt Nederland echter vol ietsisme. Hoe viert die categorie het komende kerstfeest? Hoe doen christenen dat?

G. Roos
19 December 2008 20:04Gewijzigd op 14 November 2020 06:57

De gestelde vragen komen niet uit de lucht vallen. Nederlanders lijken religieuzer te worden, zo bleek deze week uit cijfers. Uit het onderzoek blijkt dat de religieuze aspecten van het kerstfeest dit jaar een belangrijkere rol spelen dan vorig jaar.Het feest krijgt ook een steeds bredere invulling. Zo is de Westminster Abbey in Londen van plan van Kerst een multicultureel feest te maken. Omdat „kerstfeest er niet alleen voor christenen is.” Hoort de toegenomen religiositeit tot ”de religie der vaderen”, of gaat het om vormen van een er-zal-wel-watwezengodsdienst?

Lang na Miskotte hebben mensen een andere naam voor dat lange woord met allemaal streepjes. Het heet ietsisme. Wat zijn dat voor mensen, ietsers? Toen R. A. H. Plasterk nog niet als minister diende, was hij columnist. Hij publiceerde eerst in Intermediair, later in de Volkskrant. In augustus 2003 claimde hij het uitvindingrecht van het begrip ietsisme. Hij gebruikte het voor het eerst in 1997. Later vertelde A. Verkuijlen dat hij het woord al in 1996 uitvond. Hij schreef in Filosofie Magazine een column met de titel: ”Daar komen de ietsers”.

Verkuijlen: Die mensen -ietsers of ietsisten dus- geloven niet meer in de god van de orthodoxen, maar geloven wel dat er ’iets’ moet zijn. Er-zal-wel-wat-wezen. Zij geloven aan een hogere macht „die onbenoemd blijft.”

Plasterk noemde ietsisme het woord dat het het meest voorkomende geloof in Nederland beschrijft. Hij typeerde het als een vrij diffuse religie. „Zodra je aan de orthodoxie gaat rammelen, glij je met een niet te stoppen vaart de kerk uit.” Zo iemand belandt, meent hij, in het atheïsme, of het ietsisme.

Ietsers houden zich niet dagelijks bezig met nadenken over hun Godsbeeld. Soms is iemand bereid zijn voorstelling samen te vatten: „Er moet toch iets zijn? Het zou toch jammer zijn als er verder niets was. Na de dood helemaal afgelopen, dat lijkt me zo kaal.” Ietsers voelen doorgaans geen betrokkenheid meer bij een kerk. Daarom durf ik bescheiden te concluderen dat ietsisme geen geloof is, slechts een isme. Hooguit godsdienst. Het staat voor een zich feitelijk al vroeger manifesterende culturele trend.

Geur
Ook vóór Plasterk hing er in de wereld -het blijkt uit Miskottes preek over Judas- al iets van de geur van ietsisme. Nehru, de leider van de onafhankelijkheidsbeweging in India, zei in 1945: „Godsdienst, zoals ik zag dat het in praktijk werd gebracht, door denkers aanvaard, trok mij niet aan. Of het nu hindoeïsme was, of islam of christendom.” Hij geloofde aan een geheimenis achter het menselijk bestaan. Maar „wat de mysterieuze is, weet ik niet. Ik noem het niet God, omdat God veel lijkt te bedoelen wat ik niet geloof.”

Miskotte uitte zich, denk ik, niet zonder reden op de van hem geciteerde wijze. Hij koesterde van jongs af aan grote liefde voor de natuur, voor bossen en bomen. Hij zou in z’n jeugd persoonlijk iets gevoeld hebben van de romantische neiging op te gaan in het Al Ene. Als student begon hij de gevoelens te wantrouwen als heidens. Dan is de afstand die hij in 1940 nam van de er-zal-wel-wat-wezengodsdienst verklaarbaar. Die zal gemotiveerd zijn in eigen aanvechting.

J. H. Bavinck schreef in 1949: „Er zijn in onze Westerse wereld tallozen, die zich niet meer christenen noemen, maar die nog wel gedragen worden door dat ondefinieerbaar ding, dat wij religieus besef noemen.” Het „kan ieder moment gestalte vinden in allerlei bewegingen.” Bavinck typeert de religiositeit -en dat heeft iets weemoedigs, iets melancholieks- als de „late schemering wanneer de zon al ondergegaan is. Het behoudt zijn kracht door tal van generaties heen.”

J. Verkuyl schreef in 1989 een inleiding op een heruitgegeven boek van Bavinck uit 1949. Ook het voor het eerst in het Nederlands gepubliceerd aanhangsel uit 1955 met de titel ”Algemene openbaring en de niet-christelijke religies” is actueel. Verkuyl: „In de westerse samenleving valt op allerlei wijze de opkomst van nieuwe vormen van religiositeit te constateren.” Proef ik al bij Bavinck en Verkuyl iets van verzet tegen ietsistische ideeën? Kort gezegd: ietsers zijn ouder dan Plasterk en Verkuijlen.

Ballen en bomen
Voordat ik kom tot de vraag hoe twijfelaars het komend kerstfeest vieren, constateer ik dat ietsisme zich anno 2008 in Nederland wel heel sterk manifesteert. Volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau groeide het aandeel mensen dat een hogere macht erkent „die onbenoemd blijft” van 2 procent in 1991 naar 22 procent in 1996. Een in 2000 verschenen SCP-rapport bevestigde die trend. Van 1991 tot 1998 nam het geloof in leven na de dood van de tussen 1960 en 1982 geboren generatie toe tot 63 procent.

Het geloof in een hemel groeide in die periode van 38 tot 50 procent. Het geloof aan de hel nam toe van 16 naar 28 procent. Het aanvaarden van wonderen ging van 28 naar 42 procent. Volgens het SCP-verslag ”Culturele veranderingen in Nederland” nam de buitenkerkelijkheid in Nederland daarentegen toe van 24 procent in 1958 tot 64 procent in 2004. Een SCP-onderzoeker zei: „God is in Nederland, maar zonder vaste woon- en verblijfplaats. Zijn adres is niet zonder meer de plaatselijke kerk.”

Tegelijk met de groeiende acceptatie van het bovennatuurlijke is er sprake van afname van kerkelijkheid in de zin van het aantal leden dat zich aan een kerk verbonden weet. Met het naar de kerk gaan is het nog beroerder. Maar tegelijk zeggen mensen -meer dan vroeger- dat ze wel spiritualiteit koesteren. Eenvoudige kerkgangers, rooms-katholiek of protestants, blijken dat woord vaak te kennen. Zo’n voorheen onbekende term draagt, globaal gesproken, vaak bij aan een positief gevoel.

Ruim een eeuw na de dood van Nietzsche blijkt dat de filosoof ernaast zat. Hij schreef ooit dat „men ooit iets van God zag, wanneer men over verre zeeën keek.” Maar dan: „Nu echter leer ik jullie zeggen: Übermensch.” Desondanks wisten godsdienstige vragen zich -denk aan de Holocaust- onweerstaanbaar op te dringen. Mensen vonden geen antwoord, beheersten de loop van de historie niet. Dat voedde het blijvend bestaan van een vage, niet wetende, niet kennende religiositeit.

De binding aan een bepaalde religie is opgehouden, schreef Bavinck in 1949. Alsof hij de termen postmoderne cultuur en ietsisme al kende, of de komst ervan voorzag. Tal van twijfelaars -als zij niet meer weten te zeggen dan: Misschien is er Iets als een hoger Wezen- kunnen niet echt kerstfeest vieren. Er blijft van dat christelijke heilsfeit voor ietsisten niets anders over dan een culturele aardigheid, zoals ik vorig jaar december zag in diverse hotels in China. Uitbundige sfeer. Ballen. Bomen.

Samen
Waarom kunnen mensen die samen kerstconcerten bezoeken, kerstliederen zingen en samen luisteren naar de kerstgeschiedenis ten diepste niet samen kerstfeest vieren? Omdat kerstfeest voor mensen met een vaag religieus besef hooguit blijft hangen in wat emoties of religieus ogende ceremoniën. Zij baseren zich niet op de Bijbel, het onfeilbare Woord van God. Slechts is de kerstgeschiedenis een mooi verhaal. Ongedefinieerd religieus besef groeit op een andere wortel dan christelijk geloven.

Zo lang als er mensen op aarde leven, hebben volken nagedacht over het bestaan en het vereren van God, goden, of geesten. Ze geloofden erin. Dat is een bewijs dat de mens altijd enigermate is geraakt door Gods algemene openbaring. Die algemene openbaring is zichtbaar in de schepping. Zij heeft invloed op het menselijk geweten. Juist dan blijkt -om met Calvijn te spreken- de menselijke geest een fabriek van afgoden. Zoiets weerspiegelt de ernstige nood waarin de mensheid verkeert.

Er bestaat een kardinale kloof tussen christelijk geloven en andere religies of vage religieuze gevoelens, zoals ietsisme. Want een waar christelijk geloof is geworteld in de bijzondere openbaring van God in Zijn Woord. Daarin liggen de proclamatie en de overtuiging vervat van de enige Weg tot eeuwig leven. Zonder Gods bijzondere genade is het onmogelijk de Waarheid en het Leven te vinden in „een hogere macht die onbenoemd blijft”, door Plasterk getypeerd als een „vrij diffuse religie.”

Ik krijg elk jaar een kerstgroet van islamitische Pakistaanse relaties. Prachtig! Toch is er sprake van een diepgaand verschil tussen de godsdienst van die sympathieke mens Mohammed Noori en christelijk geloven. Er is soms sprake van vergelijkbare normen en regels in wereldgodsdiensten. Maar dialoog op voet van gelijkwaardigheid blijkt vruchteloos. Tenzij ten minste een van de partijen iets van haar unieke eigenheid zou prijsgeven. Christenen verspelen op die manier gemakkelijk hun naam.

„Alle centrale ideeën van het christelijk geloof”, aldus Bavinck, „zoals God, schepping, mens, zonde, redding, levenswet, het einde der wereld, worden in de meeste religies gevonden. Maar zij worden allemaal op een fundamenteel andere wijze begrepen en in een geheel ander verband gebruikt. Hoe dieper men in hen doordringt, hoe dieper men zich ervan bewust wordt dat in de niet-christelijke religies alles anders is.” Dan valt vast te stellen dat dit ook geldt voor het actuele ietsisme.

Andere twijfelaars
De consequentie is hard. Ze stelt ook trouwe kerkgangers schuldig. Mensen die ermee tevreden zijn zich op zondag in hun bank te zetten zonder dat er meer bijkomt; mensen die het aan echt geloof ontbreekt. Liet iemand zich ooit raken door het licht van Gods bijzondere openbaring of handhaaft iemand zich door weg te schuilen achter het catastrofale gevolg van de zondeval? Wie nooit in de eerste advent uitzag naar een Zaligmaker, dreigt bij de tweede advent te staan aan de kant van ietsers, hindoes en moslims.

Judas geloofde in Gods Rijk, dat komen zou op aarde, zo schrijft H. H. Felderhof over de prediker Miskotte. Judas wist dat er ooit een steen tegen het beeld zou aanrollen en het vernietigen. Die steen was volgens hem de Israëlitische daad, zoals voorgesteld door Maccabeüs. Hij geloofde zowel in zijn daad, als in Christus. Dat leidde tot innerlijke gespletenheid. Zo werd Jezus voor hem een ergernis. Wie zelfs meer heeft dan er-zal-wel-wat-wezengodsdienst kan zomaar geen kerstfeest vieren.

Er bestaat echter nog een andere categorie twijfelaars. Dat zijn geen ietsers. Zij twijfelen aan zichzelf. En ze wanhopen aan Gods beloften, waarvan ze eigenlijk best weten dat ze vast en zeker zijn. Maar voor hen? Tot die twijfelaars zegt H. F. Kohlbrugge, prekend over Immanuël: „God met ons! Het geloof durft het nauwelijks te geloven; nochtans is het waar. De Heilige en rechtvaardige God is met de zondaar één geworden. Hij is met Zijn volk, hoe goddeloos, hoe zondig, hoe onrein ook in zichzelf, tevreden. Hij is Zelf de Eerste geweest. Dat was Zijn geweldige liefde.” Zouden deelnemers aan het multiculturele feest in de Westminster Abbey daar ook weet van hebben?

Ik stem ondertussen van harte in met de deze week via de opiniepagina verwoorde oproep van ds. M. J. Schuurman: het kerstfeest biedt kerken een extra mogelijkheid om het Evangelie te verkondigen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer