KNMG wil niet over euthanasie praten
De World Medical Association (WMA) negeert de democratisch totstandgekomen euthanasiewetgeving in Nederland, schreef KNMG-voorzitter dr. R. G. Hagenouw dinsdag op deze pagina. Mr. dr. M. A. J. M. Buijsen
merkt dat de KNMG zich niet kritisch laat bevragen op haar euthanasiestandpunt en meent dat ze hoger op de morele ladder staat dan buitenlandse collega’s. Zoals het een goed voorzitter betaamt, verdedigt Hagenouw het standpunt van zijn federatie met verve. Toch overtuigen zijn argumenten mij niet helemaal. Laat ik vooropstellen dat ik uiteraard erken dat de Nederlandse euthanasiewet op democratische wijze tot stand is gekomen. Of we het nu willen of niet, de wet is geldend recht. En dat deze wet voor artsen geen enkele verplichting bevat om medewerking te verlenen aan euthanasie, is natuurlijk waar. Naar Nederlands recht hebben artsen inderdaad de ruimte voor eigen ethische afwegingen.
Maar de vraag is of de resolutie van de WMA een nationale artsenorganisatie als de KNMG niet dwingt tot het innemen van een moreel standpunt. Zou zij haar leden niet moeten oproepen geen medewerking te verlenen aan euthanasie?
Hagenouw meent van niet, omdat de WMA-uitspraak niet gebaseerd is op een goede analyse van de in het geding zijnde waarden en belangen, op een goede discussie en op de kracht van argumenten. Nu dient de standpuntbepaling in belangrijke kwesties altijd hierdoor geschraagd te worden. En mochten analyse en discussie in dit geval achterwege zijn gebleven, dan is dat betreurenswaardig. Echter, er is geen reden om aan te nemen dat de resolutie van de WMA inzake euthanasie niet op democratische wijze tot stand is gekomen. De resolutie is een meerderheidsbesluit zoals ook de Nederlandse euthanasiewet een meerderheidsbesluit is. Bovendien mag worden aangenomen dat de Nederlandse opvattingen en argumenten terzake inmiddels genoegzaam bekend zijn. De KNMG draagt ze tenslotte reeds sedert 1984 uit.
Misschien berust de door Hagenouw waargenomen onwil om een inhoudelijk debat over euthanasie te voeren op een verkeerde taxatie. Hij klaagt over het gebrek aan aandacht en respect voor de argumenten van de KNMG en voor de gekozen weg van de Nederlandse regering. Maar zou het nu niet gewoon zo kunnen zijn dat men deze argumenten verwerpt en dat men het standpunt van KNMG en de regering voor onjuist houdt in morele zin?
Groter gezag
Mij bekruipt sterk het gevoel dat de voorzitter van de KNMG uitsluitend dan bereid is toe te geven dat er een goed inhoudelijk debat over de kwestie is gevoerd als de WMA haar standpunt uiteindelijk deelt. Het is derhalve niet de WMA die ongevoelig is voor kritiek. Veeleer zijn het de KNMG en haar voorzitter die hiervoor immuun zijn.
Hiervoor zijn twee aanwijzingen. In de eerste plaats de kanttekeningen in het betoog van Hagenouw bij het morele gezag van de WMA. Een bekende strategie. Het relativeren van het gezag van de ander, juist op momenten dat er verschil van mening bestaat, is een van de bekende, meer slinkse wijzen om de overhand te krijgen in een dispuut. Het komt mij voor dat wanneer alle nationale artsenorganisaties -op één na- zich uitspreken tegen het verlenen van medewerking aan euthanasie, dit een feit is waaraan hoe dan ook toch enig moreel gewicht moet worden toegekend. Verder wil ik wel aannemen dat de WMA niet het alleenrecht toekomt in medisch-ethische aangelegenheden. Maar dat zij een groter gezag heeft in dit soort kwesties dan de KNMG lijkt mij niet aan twijfel onderhevig.
In de tweede plaats wordt er met enig dédain gesproken over het zogenaamde ”oude” standpunt van de WMA. Het standpunt is oud, niet meer van deze tijd, en daarmee -zo proef ik- onjuist in morele zin. Anders dan de KNMG-opvattingen inzake euthanasie stroken de denkbeelden van de WMA terzake niet langer met de veranderende praktijk. Oud en nieuw zijn evenwel geen morele categorieën; oud en nieuw zijn niet synoniem met onjuist respectievelijk juist in morele zin. En het is daarom maar de vraag in hoeverre empirische evidentie een morele stellingname in kwesties als deze kan staven.
Democratisch?
Vooral artsenorganisaties moeten zich niet onmiddellijk laten leiden door een veranderende conventionele moraal. Zij moeten meer zijn dan doorgeefluiken van die moraal. Standpuntbepaling in morele kwesties, zo voert Hagenouw zelf terecht aan, moet gebaseerd zijn op een goede analyse van de in het geding zijnde belangen en waarden, op een goede discussie en op de kracht van argumenten. Slechts op deze manier kan de praktijk ook kritisch worden bezien. Met haar opvattingen over oud en nieuw laadt de KNMG echter de verdenking op zich van mening te zijn hoger te staan op de ladder van de morele evolutie: dat is precies het soort van houding van waaruit de praktijk zich moeilijk kritisch laat bevragen.
De WMA roept de artsenorganisaties en individuele artsen ertoe op zich te onthouden van medewerking aan euthanasie. Binnen de Nederlandse euthanasiewet is het mogelijk dat de KNMG hieraan gehoor geeft en haar leden hiertoe oproept. Gezien de reactie van de voorzitter zit dit er evenwel niet in. Mijn conclusie is derhalve dat het de KNMG is die democratisch totstandgekomen standpuntbepaling diskwalificeert, en wel die van de WMA.
De auteur is universitair hoofddocent gezondheidsrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.