Tussen Weimar en Buchenwald
De historicus Frits Boterman bepleit een andere kijk op de Duitse geschiedenis. Meer dan tot dusver gebruikelijk was zou er volgens hem aandacht moeten zijn voor de betekenis van cultuur. De invloed van schrijvers en kunstenaars mag je niet onderschatten, ook niet met het oog op de grote catastrofes in de Duitse geschiedenis.
De Duitse geschiedenis en cultuur lokken altijd weer nieuwe reacties uit. Dat geldt natuurlijk voor de oorlogen waarin Duitsland een hoofdrol speelde, maar ook tal van andere momenten uit de Duitse (cultuur)geschiedenis brengen steeds opnieuw de pennen in beweging. Bijvoorbeeld de romantiek: de cultuurperiode die in het Duitsland van rond 1800 haar hoogtepunt kende. Rüdiger Safranski’s boek over de Duitse romantiek, dat eerder dit jaar in München verscheen, zal komend voorjaar in Nederlandse vertaling uitkomen.Een ander voorbeeld van nieuwe aandacht voor Duitsland is het recente boekwerk van de Britse historicus Bernard Wasserstein, ”Barbarij en beschaving”. Dit boekwerk bevat honderden pagina’s over de Duitse politiek in de vorige eeuw. Zo verschijnen er voordurend studies die Duitslands verleden in al zijn facetten oprakelen en onder de loep nemen.
Die fascinatie is niet vreemd. Hoogtepunten van beschaving werden in Duitsland afgewisseld door momenten van barbarij. Het concentratiekamp Buchenwald bevindt zich vlak bij historische plekken die verbonden zijn aan misschien wel de grootste schrijver van Duitsland: Johann Wolfgang Goethe.
Duitsland bracht de vrome Bach voort, maar ook de indringendste verkondiger van de dood van God: Nietzsche. De Duitse geschiedenis kent bovendien miraculeuze momenten: Duitsland veerde na de desastreuze Tweede Wereldoorlog op en behoorde al snel weer tot de invloedrijkste en krachtigste economieën ter wereld. De eenwording van Oost- en West-Duitsland in 1989 kwam zonder bloedvergieten tot stand en markeert voorgoed het eind van de zogeheten ’kleine’ twintigste eeuw, die in 1914 begon met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.
Filosofen
Over de paradoxale geschiedenis van dit wonderbaarlijke land publiceerde Frits Boterman, hoogleraar moderne Duitse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, in de loop der tijd vele artikelen en beschouwingen. Recent stelde hij daaruit een keuze samen, die verscheen onder de titel ”Duitse dichters en denkers”. Boterman schenkt aandacht aan een breed scala aan figuren en thema’s. De filosoof Nietzsche en de schrijver Oswald Spengler komen ter sprake, evenals het Amerikabeeld ten tijde van de Weimarrepubliek, de persoon van socioloog Max Weber, de turbulente tijd van Albert Einstein, schrijvers en dichters als Stefan George en Hans Magnus Enzensberger.
Botermans vakgebied is de moderne geschiedenis van Duitsland, gerekend vanaf 1750. Daarbij denk je onwillekeurig aan politiek en economie, de drijvende krachten achter de geschiedenis. Maar in dit boek zoomt Boterman vooral in op filosofen en literaire auteurs. Het optreden van deze cultuurmensen blijkt niet los te staan van politiek en samenleving. Dat kan ook nauwelijks, betoogt Boterman, omdat vele Duitse auteurs met grote betrokkenheid een rol speelden in het debat over tal van nationale, religieuze en culturele waarden.
Zij hebben daarop ook invloed uitgeoefend. Sterker nog, de bijzondere geschiedenis van Duitsland in de twintigste eeuw kan niet los gezien worden van de ontwikkelingen op het veld van de cultuur. Daartoe behoren zowel artistieke sferen als de massacultuur. Dit is het punt dat Boterman maakt in het lange openingshoofdstuk, ”Weimar revisited”.
Hitler
Hoe hebben Duitsers zelf de verbijsterende ontwikkeling van hun land beoordeeld? Boterman constateert dat zij de eigen, catastrofale geschiedenis vooral hebben willen verklaren in het licht van de politiek en de economie, waarbij ook tal van sociale factoren betrokken werden. Boterman wuift deze analyses niet weg, maar hij vindt dat die op zichzelf geen afdoende verklaring bieden voor de heftige gebeurtenissen in de eerste helft van de twintigste eeuw. „De sociale en politieke benadering heeft de culturele dimensie nodig zonder dat de cultuurgeschiedenis het alleenrecht kan opeisen. Cultuur is de schakel tussen sociale structuren en politieke macht, en laat zien hoe belangrijk ervaringen en herinneringen zijn.”
Concreet betekent dit dat de Duitse culturele traditie die vooral rond 1800 een krachtige eigen uitstraling kreeg, een belangrijke speler is geweest in de ontwikkeling van de geschiedenis. Bij zuiver romantische en vaak apolitieke dichters en filosofen zijn al vroeg in de negentiende eeuw opvattingen te vinden over de uniciteit van het Duitse volk, die verankerd zou zijn in de taal, de geschiedenis, de traditie én in de etniciteit. Boterman trekt die lijn door naar Hitler: „Angst voor rassenvermenging, degeneratie en chaos ligt aan de basis van zijn (Hitlers, red.) antisemitisme. Deze drang tot vernietiging en missie en deze dromen van zelfdestructie en almacht waren typerend voor de romantiek. Hitlers ver doorgevoerde ideeën over nationale eigenheid en raszuiverheid komen voort uit romantische denkbeelden die in Duitsland diep verankerd waren.” Dat brengt Boterman bij de uitdagende conclusie dat Weimar (de stad die symbool staat voor de hoge Duitse cultuur) dichter bij Buchenwald ligt dan men gewoonlijk aanneemt.
Dit alles betekent niet dat hij een pleidooi voert voor het constateren van protonazisme in de Duitse geschiedenis. Die fout is al vaak gemaakt. Wel beargumenteert Boterman dat wat hem betreft de dominante, door de romantiek beïnvloede cultuur Duitsland tot een onevenwichtig land maakte. Het gebrek aan stabiliteit verhinderde de nog tamelijk jonge natie om een solide verhouding te vinden tegenover de spanningen die de moderniserende wereld met zich meebracht. Daarbij valt niet alleen te denken aan politieke turbulentie (het opkomende communisme), maar ook aan de massacultuur en de secularisering of onttovering van de werkelijkheid. Kortom, Boterman pleit voor een andere kijk op Duitslands geschiedenis, waarin hij nadrukkelijk niet alleen aandacht wil voor de cultuur van de intellectuelen, maar ook voor de cultuur van de massa.
Panorama
Botermans geschiedkundige betoog in het eerste hoofdstuk is bijzonder interessant, maar is niet helemaal representatief voor het hele boek. In de overige hoofdstukken komen tal van thema’s, denkers en dichters concreet in beeld. Ondanks dat kwantitatief de nadruk ligt op de eerste helft van de twintigste eeuw, ontstaat er toch een tamelijk breed beeld van de geschiedenis van de Duitse cultuur. Kortom, dit boek is nuttig en informatief, en bijzonder ter zake kundig. Het biedt een weids, maar op tal van punten ook gedetailleerd panorama van de wonderlijke en verbijsterende cultuurgeschiedenis van Duitsland.
N.a.v. ”Duitse denkers en dichters. Over het belang van cultuur in de moderne Duitse geschiedenis”, door Frits Boterman; uitg. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2008; ISBN 978 90 295 6670 4; 368 blz.; € 24,95.