De wijzen uit het oosten: een reconstructie
Over de wijzen die „uit het oosten” kwamen om Jezus als Koning eer te bewijzen is niet veel bekend. Volgens een legende ging het om drie koningen met de namen Caspar, Melchior en Balthasar. De Amerikaanse amateur-astroloog Daniël Gilbert geeft in de roman ”De magiërs” een realistischer beeld.
Gilbert laat zijn verhaal beginnen in de buurt van Ktesifon, voornaamste stad van Partië in Mesopotamië, het huidige Irak. Tijdens een jachtpartij ontdekt de priester-magiër Ramates een nieuwe ster aan het firmament. Deze ontdekking zal hem roem en eer opleveren. Vandaar dat hij zijn ontdekking meteen laat registreren in de tempel.Collega-sterrenkundigen halen een oude voorzegging van de Perzische profeet Zaratoestra onder het stof vandaan, die verkondigde dat een nieuwe ster in het sterrenbeeld Maagd de geboorte van de Verlosser zou aankondigen.
Na een lange voorbereiding van ruim een jaar gaat een groep van negen magiërs op pad met een handelskaravaan om de geboren Koning van de wereld hulde te brengen. De reis verloopt moeizaam, maar uiteindelijk wijst de ster de plaats aan waar Jezus, Maria en Jozef zijn te vinden. In Partië zelf wordt het mysterieuze hemellichaam intussen ingezet om een interne machtsstrijd te beslechten.
Geen planeet
Gilberts boek is interessant. Niet zozeer vanwege de literaire kwaliteiten (daarvoor ontbreekt het deze debuutroman te veel aan innerlijke samenhang en aan beeldkracht), maar vanwege de geloofwaardige reconstructie van de gebeurtenis die Mattheüs als enige Bijbelschrijver summier weergeeft. Gilbert houdt zich daarbij aan de Bijbelse gegevens, al interpreteert hij die soms op een originele manier.
De schrijver geeft allereerst aan dat de in de Bijbel genoemde ster inderdaad een ster was en geen planeet, of (zoals vaak wordt verondersteld) een zeldzame samenstand van twee planeten. Deze ster vergezelde in Gilberts optiek de karavaan op weg naar Judea. Dat laatste is mogelijk, maar Mattheüs geeft daarover geen uitsluitsel. Hij schrijft alleen dat de wijzen vlak bij hun eindbestemming de ster opnieuw zagen.
Verder schrijft Gilbert dat de wijzen Jezus in eerste instantie niet in het paleis van Herodes zochten, maar in de tempel. Dat is geen gekke gedachte, want de magiërs waren zelf priesters die zeggenschap hadden over de troonsopvolging in hun land. Mattheüs laat ook wel ruimte voor die gedachte. Hij liet de wijzen immers pas „heimelijk” bij zich roepen nadat er in Jeruzalem onrust was ontstaan omdat de magiërs hadden laten weten op zoek te zijn naar „de geboren Koning der Joden.”
Verrassender is Gilberts veronderstelling dat Jozef en Maria met Jezus al lang weer in Nazareth woonden toen de wijzen in Jeruzalem arriveerden. Die mogelijkheid bestaat, al is ze niet heel waarschijnlijk. Mattheüs schrijft inderdaad niet dat de ster de magiërs vanuit Jeruzalem naar Bethlehem leidde. En Lukas suggereert dat Jozef en Maria kort na de voorstelling van Jezus in de tempel naar Nazareth terugkeerden. Het lijkt niet waarschijnlijk dat de wijzen vóór die gebeurtenis in Jeruzalem arriveerden: hun komst leidde er immers toe dat Jozef en Maria met het Kind naar Egypte uitweken, waar ze bleven tot na de dood van Herodes. Ze kunnen daarna niet meer op de voorgeschreven tijd in de tempel geweest zijn, als ze dat al durfden na de kindermoord in Bethlehem. Gilbert meent dat Herodes de wijzen op advies van de Schriftgeleerden inderdaad naar Bethlehem stuurde, maar dat deze, door de ster geleid, in Nazareth kwamen. Hiertegen pleit dat Mattheüs aangeeft dat Jozef pas naar Nazareth ging na terugkeer uit Egypte. Waarschijnlijk is het toch zo dat de wijzen (kort) na de voorstelling van Jezus in de tempel in Bethlehem op bezoek kwamen.
Kortom, Gilbert geeft veel stof tot nadenken als het gaat om Bijbelse chronologie. Het is zijn verdienste dat de lezer het kerstverhaal met hernieuwde aandacht gaat lezen.
Maagd
Toch is het jammer dat Gilbert gekozen heeft voor de romanvorm. Omdat hij recht wil doen aan de Bijbelse gegevens, blijft hij op twee gedachten hinken. Daardoor komt het verhaal niet goed tot zijn recht. Het gegeven dat de hoofdpersoon ondanks zijn zuiveringseed met een verzwegen leugen op zoek gaat naar de Verlosser, zou in dramatisch opzicht veel beter uitgebuit kunnen worden. Aan de andere kant schiet het boek tekort als wetenschappelijk verantwoorde reconstructie omdat de auteur geen verantwoording in een notenapparaat aflegt van zijn beweringen. Wat dat betreft zou hij een voorbeeld kunnen nemen aan ”Pontius Pilatus” van Paul Maier. Nu blijft onduidelijk welke wetenschappelijke gegevens de auteur verwerkte. Zo verantwoordt hij bijvoorbeeld niet de interessante opmerking dat de voorouders van de Parten het sterrenbeeld Maagd voorstelden als een moeder met een kind op schoot. De nieuwe ster zou precies op de plek van het kind zijn verschenen. Is dit een reële mogelijkheid? En hoe is het mogelijk dat een verre ster aan de hemel exact de woning aanwijst waar Jozef en Maria wonen? Als (amateur-)astroloog zou de schrijver dergelijke passages ten minste aannemelijk moeten maken. Of gaat het hier toch om een eenmalig wonder dat eenvoudig niet verklaarbaar is?
Dit alles neemt niet weg dat Gilbert op een aansprekende manier de aandacht vestigt op het verhaal van de wijzen uit het oosten. Hij houdt de lezer een spiegel voor: heidense astronomen hebben de boodschap van het kerstevangelie gezien en geloofd. In deze geschiedenis werpt het Pinksterfeest zijn schaduwen vooruit. Niet voor niets sluit Gilbert af met een tekst uit Handelingen 2: „Hoe kan het dat wij hen allemaal in onze eigen moedertaal horen? Parten, Meden, (…) inwoners van Mesopotamië?” Dank zij het Kind van Bethlehem, Heerser van het heelal.
N.a.v. ”Magiërs”, door Daniël Gilbert; uitg. Mozaïek, Zoetermeer; ISBN 978 90 239 9276 9; 189 blz.; € 13,90.