Tranen zaaien in de rode grond
Predikant-schrijver Adrian Verbree maakte in 2007 in opdracht van De Verre Naasten, de organisatie voor zending, hulpverlening en training in het buitenland van de vrijgemaakt Gereformeerde Kerken, een rondreis van een maand door Papoea.
De aanleiding hiervoor was het feit dat een halve eeuw geleden het zendingswerk van deze kerk in het zuiden van Nieuw-Guinea begon. Zijn ervaringen heeft hij vastgelegd in een reisverslag onder de titel ”Papua 50 jaar later”.„Een jubileum, maar wel een zonder jubelstemming”, schrijft Verbree. „Voor jubelen is weinig reden, zoveel weet ik inmiddels wel. Er zijn tranen gezaaid in de rode grond van Boven Digul. Miljoenen euro’s werden geïnvesteerd, honderdduizenden gebeden zijn opgezonden, vrijwilligers zonder tal steunden het werk op de achtergrond. Wat is de oogst? Verzoeningsconferenties of geen verzoeningsconferenties, er heerst nog steeds een crisis. Er zijn, met gevouwen handen, fouten gemaakt. Door Nederlanders en door Papoea’s. Maar wie had het beter gedaan, wie had in dit gecompliceerde hoekje van de wereld het beter geweten, het beter gedaan?”
Verbree, die al eerder schreef over India en Congo, heeft een vlotte pen. Misschien af en toe neigend naar een wat al te populaire schrijfstijl. Het is merkbaar dat hij een grote mate van affiniteit heeft met het onderwerp waarover hij schrijft. De schrijver is ook duidelijk in zijn element als hij de natuur van dit fascinerende eiland beschrijft.
Als relatieve buitenstaander levert Verbree een prestatie van formaat door in betrekkelijk korte tijd een evenwichtig en prettig leesbaar boek te schrijven over zendingswerk dat geresulteerd heeft in een relatie tussen twee kerken die het best getypeerd kan worden met het woord vertrouwenscrisis. Zeker, het is een schokkend boek voor mensen die nog een geromantiseerd beeld van zending hebben. Maar het is ook een eerlijk boek waarin de schrijver zich afvraagt: Zitten we in onze verhouding tot de kerk in Papoea nu op een kruispunt, een knooppunt of is het een doodlopende weg? Welk perspectief is er nog? Hoe nu verder?
Om dit te kunnen begrijpen is het nodig om iets te weten van de achtergronden van de vertrouwenscrisis die in de jaren negentig ontstond. Het zijn jaren waarin het zendingsbeleid in korte tijd sterk van koers veranderde. En misschien wat kort door de bocht zou je kunnen zeggen: veel Papoea’s maakten dit niet mee. Hun verwachtingspatroon stond haaks op deze werkelijkheid. In veel opzichten was er sprake van ontgoocheling. Het is de verdienste van Verbree dat hij vanuit een kritische verbondenheid scherp observeert en registreert maar toch niet voor de verleiding bezwijkt om daar steeds zijn eigen mening bovenop te leggen. Daarvoor is de materie te ingewikkeld en is een diepgaandere analyse nodig.
Aan het eind van het boek komen vragenderwijs allerlei meningen aan de orde over de achtergronden van de ontstane crisis. Hadden de werkers wel voldoende kennis van taal en cultuur in huis? In hoeverre speelde de rijkdom van de zending en de ”overal-voor-betalencultuur” een rol? Was er geen sprake van te weinig continuïteit in het beleid? Was het ”westerse model” niet vaak het lichtende voorbeeld? Liep men in veel opzichten niet te hard van stapel? Creëerde de zending niet zelf een grote mate van afhankelijkheid bij de Papoea’s? Werkte men niet te weinig aan middenkader in de kerk? Ook worden allerlei externe factoren genoemd, zoals het gewijzigde overheidsbeleid en de fraude en corruptie, ook onder de Papoea’s. En niet te vergeten het tribalisme. Het komt de objectiviteit ten goede dat de auteur tussendoor vaak ex-werkers aan het woord laat. Opvallend is wel dat hun analyses over het ontstaan van de crisis zo sterk uiteenlopen.
In een van de laatste hoofdstukken maakt de schrijver een opmerking die me uit het hart gegrepen is. „Hoeveel zelfreflectie hebben we gekend? Hadden we niet meer kunnen leren van anderen die al meer dan een eeuw zendingservaring hadden?” Het is niet onmogelijk dat westers ongeduld vaak een negatieve rol speelt bij zending en ontwikkelingswerk. Verbree omschrijft dat kernachtig als hij de Nederlandse situatie naast die van Papoea plaatst. „En dat (de situatie in Nederland, CJ) is dan 1250 jaar na Bonifatius. In Boven Digul wijst de klok vijftig jaar na Bonifatius.” Hoeveel tijd gunnen we de Papoea’s?
Op een avond in een bushdorpje heeft de schrijver een onvergetelijke ervaring. Iemand speelt zachtjes op een blokfluit. Hij herkent de melodie en luistert met kippenvel naar de bevende tonen: „Nu daagt het in het oosten, het Licht schijnt overal.” Alle menselijk feilen en falen, ook van zendingsorganisaties, doet dat perspectief niet teniet.
N.a.v. ”Papua 50 jaar later”, door Adrian Verbree; uitg. De Verre Naasten, Zwolle, 2008; ISBN 978 90 73004 12 2; 296 blz.; € 18,50.