Sociaal kapitaal
Als de godsdienst een belangrijke bron is van sociaal kapitaal, wat zijn dan de maatschappelijke gevolgen van de ontkerkelijking? In Radix (jaargang 34, nummer 3) gaat Joep de Hart, verbonden aan het SCP, nader op dit onderwerp in. Het is buiten discussie dat kerkgangers uitgebreidere en intensievere sociale contacten onderhouden, actiever zijn in het verenigingsleven, in de opvoeding sterker de nadruk leggen op sociale waarden en ruimhartiger geven aan goede doelen. Op die manier zijn kerken een bron van sociaal kapitaal.
Bij de grote, meer vrijzinnige kerken gaat het vooral om overbruggend sociaal kapitaal, dat heterogene groepen aan elkaar verbindt. De meer orthodoxe kerken, waaronder de snelgroeiende pinkstergemeenten, leveren vooral onderling samenbindend sociaal kapitaal.Sinds de jaren zestig heeft zich in ons land een snelle ontzuiling en ontkerstening voorgedaan. Dat patroon geldt echter niet voor alle Europese landen en is zeker niet representatief voor de rest van de wereld. Daarnaast is er de tendens tot privatisering van de godsdienst. Toch vormen kerken ook in ons land altijd nog een belangrijke bron van sociaal kapitaal, moreel engagement en maatschappelijke deelname.
Daarbij rijst wel de vraag of dat vooral een gevolg is van de waarden die christenen worden bijgebracht of van het sociale netwerk dat zij vanwege hun kerkelijke betrokkenheid onderhouden. Het beschikbare onderzoek wijst in de laatste richting, al blijven er daarbij allerlei vragen over. Kerkelijke verbanden dragen nu eenmaal een specifiek karakter.
Christen Democratische Verkenningen (herfst 2008) is gewijd aan de te verwachten bevolkingsdaling. Drie medewerkers van het Kenniscentrum voor Bevolkingsdaling en Beleid beklemtonen in hun bijdrage dat bevolkingsdaling de komende jaren onvermijdelijk is en dat we daar in het beleid rekening mee moeten houden.
Het werelddeel Europa heeft al vijf jaar een krimpende bevolking. Na 2035 zal dat ook in ons land het geval zijn, maar nu reeds is in tal van gemeenten en regio’s de top van het aantal inwoners gepasseerd.
Dat heeft gevolgen voor de arbeidsmarkt en de woningmarkt. Een teruglopende bevolking betekent echter niet automatisch een verminderde woningbehoefte. We moeten hier ook rekening houden met gezinsverdunning en welvaartsstijging. Wel zal binnen vijf jaar in Limburg, Zeeland en Drenthe een structurele daling van de werkgelegenheid inzetten. Dat leidt tot minder behoefte aan bedrijfsterreinen en ook tot een geringer woon-werkverkeer.
De bevolkingsdaling zal het reeds aan de gang zijnde proces van afbrokkeling van voorzieningen als scholen, winkels en bankfilialen versnellen. Ook zijn er negatieve effecten voor de gemeentefinanciën. Gemeentebestuurders zullen een omslag in hun denken moeten maken. Die is vergelijkbaar met een rouwproces, inclusief de daarbij horende ontkennings- en verzetsfase.
De bevolkingsdaling wordt vooral veroorzaakt door de geringe gezinsgrootte. Bevolkingspolitiek biedt echter geen oplossing, evenmin als het bevorderen van immigratie. Daarentegen beklemtonen de auteurs dat de bevolkingsdaling in wezen geen probleem is. Het wordt alleen een probleem als bestuurders en politici er verkeerd op reageren. Bijvoorbeeld wanneer gemeentebestuurders in een krimpende regio alles doen om mensen naar zich toe te trekken.
Of een kleinere bevolking gunstig is voor de duurzaamheid van natuur en milieu is overigens zeer de vraag. Minder mensen maar met een grotere welvaart, leidt gemakkelijk tot een groter beslag op schaarse bronnen.
Socialisme & Democratie (jaargang 65, nummer 10) schenkt aandacht aan het onbehagen bij de burger. Mark Elchardus, hoogleraar sociologie aan de Vrije Universiteit Brussel, signaleert dat het maatschappelijk onbehagen van de burger tamelijk losstaat van het persoonlijk geluk. Er zijn heel wat gelukkige Belgen die zich zeer onbehaaglijk voelen. Wellicht doet dat verschijnsel zich in Nederland nog sterker voor.
Persoonlijk geluk wordt in hoge mate bepaald door de gezondheid, het inkomen, het sociale netwerk, de tijdsdruk en de vrijetijdsbesteding. Voor het maatschappelijk onbehagen zijn onveiligheidsgevoelens, het gevoel dat intermenselijke relaties teloorgaan, de toenemende intolerantie die men verwacht en de economische perspectieven van doorslaggevende betekenis.
Het overheidsbeleid is vooral gericht op het verbeteren van de objectieve levensomstandigheden van de burgers. Maar bij de stembus laat de burger zich vooral leiden door zijn gevoelens van onbehagen. Antisysteempartijen profiteren daarvan.
Het is niet zo gemakkelijk om die gevoelens tegen te gaan, omdat zij vooral berusten op subjectieve factoren. Mensen hebben vaak een veel te positief beeld van de samenleving van een halve eeuw geleden. Daarmee vergeleken zien zij vooral achteruitgang. Het gevoel van onbehagen wordt aangewakkerd door de media, met name de commerciële tv-zenders. Ook het idee dat veel mensen in deze wereld het stukken slechter hebben en zich daar straks niet langer bij zullen neerleggen, is een factor van betekenis. Het gaat hier om reële verschijnselen die echter ook op een andere manier geduid kunnen worden.
Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur RD. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.