WMA bevestigt simpelweg het ‘oude’ standpunt
Dr. R. G. Hagenouw
bestrijdt in onderstaande bijdrage dat de KNMG een willekeurig beleid voert en meent dat de WMA simpelweg een ”oud” standpunt heeft herbevestigd. Buijsen verwijt in zijn bijdrage de artsenfederatie KNMG dat die zich weinig gelegen laat liggen aan het standpunt van de WMA inzake euthanasie. Daarbij merkt hij op dat in andere aangelegenheden de KNMG juist wel ter ondersteuning van haar visie het gezag van WMA-standpunten in stelling heeft gebracht. Maakt de KNMG zich dan niet schuldig aan selectief gebruik van die standpunten? Moet de KNMG zich niet gewoon conformeren aan alle standpunten van de internationale artsenorganisatie waarvan zij lid is en die de mening van 8 miljoen artsen wereldwijd vertolkt?
De door Buijsen gehanteerde rechtlijnige manier van redeneren in deze kwestie is veel te kort door de bocht. Ten eerste gaat de door Buijsen getrokken vergelijking tussen de situatie van dwangvoeding bij hongerstaking en de situatie van euthanasie natuurlijk mank. Ten tweede moet aan standpunten van de WMA in medisch-ethische aangelegenheden onmiskenbaar gezag worden toegekend. Soms echter kunnen er goede gronden aanwezig zijn om als nationale artsenorganisatie een andere visie op de zaak te hebben. En in de kwestie van euthanasie zijn die goede gronden naar de mening van de KNMG aanwezig.
Ten derde maakt Buijsen een vergissing als hij veronderstelt dat een gemeenschappelijk standpunt van de in de WMA vertegenwoordigde artsenorganisaties gelijkgeschakeld kan worden met de mening van de 8 miljoen artsen die van die artsenorganisaties lid zijn. Er is toenemende empirisch onderbouwde evidentie dat de mening van artsen en de praktijk in andere landen niet meer gelijk loopt aan het officiële standpunt van de artsenorganisaties in die landen. Artsenorganisaties zijn zich dat ook wel bewust, maar laten zich er niet door weerhouden om in de internationale gremia toch nog steeds het ”oude standpunt” te bevestigen.
Een recent voorbeeld is België. We weten op basis van onderzoek dat in dat land een met Nederland vergelijkbare euthanasiepraktijk bestaat. Tijdens de WMA-bijeenkomst stemde de Belgische delegatie echter voor de WMA-resolutie.
Ter nadere toelichting van bovenstaande punten kan het volgende dienen.
Oud standpunt
Het moge duidelijk zijn dat het bij de situatie van dwangvoeding bij hongerstaking gaat om handelingen tegen de uitdrukkelijke wens van betrokkene in en bij de situatie van euthanasie juist gaat om handelen op uitdrukkelijk verzoek van de patiënt. Vanuit het perspectief van de arts c.q. diens medisch-ethisch referentiekader maakt dat een groot verschil. Het verzoek van de patiënt is naar de mening van de KNMG een belangrijke ondersteunende factor in de legitimatie van het handelen van de arts bij euthanasie. In de standpuntbepaling van de WMA tot op heden lijkt hieraan in het geheel geen gewicht te worden toegekend.
Voor de KNMG speelt ook een rol dat aan de WMA zeker niet (meer) het ”alleenrecht” in medisch-ethische aangelegenheden toekomt. Het feit dat de bij de WMA aangesloten nationale artsenorganisaties tot een gemeenschappelijke uitspraak over een bepaald onderwerp komen heeft vanzelfsprekend meerwaarde (en suggereert draagvlak). Maar die uitspraken moeten dan wel gebaseerd zijn op een goede analyse van in het geding zijnde waarden en belangen, op een goede discussie en op de kracht van argumenten.
Hoe nauw een en ander luistert kan worden geïllustreerd door verwijzing naar de procedure die is gevolgd bij de laatste revisie van de Verklaring van Helsinki. In dat verband is uitgebreid gelegenheid geboden voor en stilgestaan bij de mening van allerlei ”externe” instanties en deskundigen. Dit is duidelijk van invloed geweest op de uiteindelijke standpuntbepaling van de WMA. Ook is de WMA sindsdien gevoelig gebleken voor de kritiek die vanuit de praktijk is gerezen op die revisie. Vergeleken met de zorgvuldigheid in deze procedure, steekt de manier waarop de recente uitspraak van de WMA inzake euthanasie tot stand is gekomen schril af. Er is ten ene male geen ruimte geweest voor een beargumenteerd debat over deze kwestie in de WMA. De WMA heeft simpelweg een ”oud” standpunt herbevestigd en gemeend daarbij en passant democratisch tot stand gekomen wetgeving in Nederland en België te mogen diskwalificeren. Door de voorzitter van de KNMG is meerdere malen gevraagd om meer aandacht en respect voor de argumenten van de KNMG en de Nederlandse regering voor de gekozen weg. Maar dat heeft niet mogen baten. De KNMG is kortom van mening dat de WMA ten onrechte het inhoudelijke debat over euthanasie uit de weg is gegaan en dat dit het gezag van het onderhavige standpunt niet ten goede komt.
Geen verplichting
Tot slot nog een opmerking over het door de WMA benadrukte primaat van de beroepsethiek van artsen over eventuele nationale wetgeving op het gebied van euthanasie. De Nederlandse (en Belgische) euthanasiewet bevat geen enkele verplichting voor artsen om medewerking te verlenen aan euthanasie en laat daarmee de ruimte voor de eigen ethische afweging van de arts intact. Deze wetten openen slechts onder geclausuleerde omstandigheden de mogelijkheden voor artsen om de door patiënten gevraagde medewerking te verlenen en verlangen dat daarbij dan bepaalde vereisten in acht worden genomen. De wetgever heeft slechts de juridische grenzen gegeven waarbinnen artsen op professionele gronden kunnen afwegen of in het individuele geval het honoreren van het verzoek van de patiënt gelegitimeerd is.
Het staat Nederlandse en Belgische artsen derhalve vrij om de uitspraak van de WMA inzake euthanasie als leidraad te nemen voor hun handelen en geen medewerking te verlenen aan euthanasie. Maar het gaat de KNMG te ver om het handelen van de artsen die wel medewerking verlenen aan euthanasie als zijnde in strijd met fundamentele medisch-ethische beginselen te bestempelen. Er is in geen enkel opzicht ingegaan op de medisch-ethische argumenten die ten grondslag liggen aan de standpuntbepaling van de KNMG in 1984. Die argumenten zijn naar de mening van de KNMG valide. Daarnaast gaat de WMA op dit punt voorbij aan de empirische gegevens uit andere landen.
De reserve van de KNMG ten aanzien van het WMA-standpunt inzake euthanasie is dus zeker niet willekeurig.
De auteur is voorzitter van de artsenfederatie KNMG.