Kerk en kunst
In de nieuwe reformatorische kerken die de afgelopen tijd zijn opgeleverd, is steevast ruimte vrijgemaakt voor kunstwerken. Dan gaat het niet alleen om toegepaste kunst, zoals de architectuur van het gebouw, de orgelkas of het doopvont, maar ook om ”zelfstandige” kunstwerken: een wandkleed, een muurschildering, een gebrandschilderde voorstelling.
Dat is opmerkelijk. Niet zozeer omdat met de Reformatie en vooral met de Beeldenstorm alle kunst uit de kerk zou zijn verdreven. Want dat was bepaald niet het geval. Protestantse kerken in de zeventiende eeuw waren niet kaal en sober. Veruit de meeste kerken waren tot in de negentiende eeuw royaal gevuld met rouwborden, wandversieringen, scheepjes, zuildecoraties en volgens de mode van de tijd gekalligrafeerde predikantenborden. Met beelden versierde orgelkassen en gebrandschilderde ramen in oude hervormde kerken weerspreken nog deze ’vermeende’ soberheid.Bij de afgescheiden kerken lag dat weer anders. Abraham Kuyper was een verklaard tegenstander van kunst in de kerk. In zijn beroemde lezing ”Het Calvinisme en de kunst” wijst hij erop dat met de komst van Christus de kerk ”het symbolische gewaad” heeft afgelegd. „Het zuiver geestelijke breekt door de nevelen van het symbolische heen.” Afgescheiden kerken waren altijd ’calvinistisch’ sober, tot en met de orgelkas toe. Daar lijkt nu een trendbreuk in plaats te hebben. Een kerk mag wat kosten en kunst is daarbij steeds vaker in beeld.
Het is goed als kerken zich rekenschap geven van de vraag waarom ze kunst een plaats geven. De kunstwerken kunnen immers niet dienen ter illustratie van het Woord, zoals de ”boeken der leken” in de Rooms-Katholieke Kerk. Het Woord staat in de kerk centraal, en alles wat daarvan afleidt moet worden geweerd.
Dient kunst dan alleen ter verfraaiing van het kerkgebouw? Dan doet zich de vraag voor of een kerkgebouw méér is dan een ontmoetingsruimte van christenen, zoals Kuyper betoogde. Een kerkgebouw is iets anders dan de oudtestamentische tabernakel of tempel en het is de vraag of we van een kerk een ’heilig’ gebouw moeten maken, waarin het beste voor God nog niet genoeg is.
Er is nóg een ander probleem. Sinds de Renaissance en de Reformatie heeft kunst zich losgemaakt van kerkelijke bevoogding. De kerk van de Hervorming kent dan ook geen sacrale kunst. Toch zal de kunst in de kerk op de een of andere manier ”getuigenis van het christelijke geloof” moeten afleggen. Daarmee krijgt de kunstenaar weer de richtlijnen van de kerk opgelegd, waaraan hij zich indertijd ontworstelde. Met alle gevolgen voor de kwaliteit van de kunst. Kunst kan zo gemakkelijk worden tot ’propaganda’.
Wat geen vragen stelt is geen goede kunst, zei ooit een predikant. Daar zit iets in. Een kunstenaar reageert immers op de werkelijkheid om hem heen. Hij wil ook iets persoonlijks uitdragen, hij deelt ons zijn visie mee. Hij is daarom per definitie in hoge mate subjectief. Daardoor zal kunst in de kerk altijd vragen oproepen, aanleiding geven tot discussie of op een andere manier omstreden zijn. Tenzij de kunstenaar zich beperkt tot de rol van illustrator, tot het maken van afbeeldingen bij het Woord.
Laten kerken daarom voorzichtig zijn met het aanbrengen van kunst in de kerk. Want het is lastig laveren tussen twee klippen: óf de kunst matigt zich de rol van Schriftuitlegger aan, óf de kunst blijft steken op het niveau van -oneerbiedig gezegd- plaatjes maken. Ergens daartussenin ligt het ideaal: als kunst -al dan niet symbolisch van aard- in staat is om net als het inleidende orgelspel de harten van de kerkgangers op te heffen tot God en ontvankelijk te maken voor het Woord dat wordt gebracht. Dat is een bescheiden plaats en een dienende functie. Maar dat doel heiligt de middelen.