Gedoogbeleid coffeeshops ter discussie
Politiek Den Haag staat minder positief tegenover het gedogen van coffeeshops dan enkele jaren geleden. Het ziet ernaar uit dat dit op den duur gevolgen gaat hebben voor het drugsbeleid. Vanwaar deze verschuiving?
Het Nederlandse drugsbeleid is gebaseerd op twee pijlers. De eerste is dat gebruik van drugs geen delict is, maar een vraagstuk van de volksgezondheid. Daarom is in ons land de minister van Volksgezondheid degene die beleidsstukken over het drugsbeleid als eerste ondertekend, en niet de minister van Justitie. Gebruik van drugs wordt niet bestraft.De tweede pijler is dat er verschil bestaat tussen hard- en softdrugs. Verkoop van en handel in harddrugs (heroïne, cocaïne en dergelijke) is verboden, maar verkoop van en handel in softdrugs (hasj) wordt onder voorwaarden gedoogd in coffeeshops. Het kweken van wiet voor de hasjhandel is echter niet toegestaan.
Politici gingen in de jaren zeventig van de vorige eeuw akkoord met dit gedoogbeleid, omdat ze dachten dat coffeeshops een eind zouden maken aan overlast, criminaliteit en gezondheidsrisico’s.
In politiek Den Haag lijkt een voorzichtige kentering gaande ten aanzien van het gedoogbeleid voor coffeeshops. Het CDA stond altijd al huiverig tegenover het gedogen, maar is in het regeerakkoord met PvdA en ChristenUnie toch akkoord gegaan met handhaving van de huidige situatie. Wel moeten coffeeshops in de buurt van scholen dicht.
Twee weken geleden heeft CDA-fractievoorzitter Van Geel tijdens een partijbijeenkomst in Utrecht echter de zaak weer op scherp gezet. Volgens hem moet „het nu echt afgelopen zijn” met het gedoogbeleid. „Op naar nul coffeeshops”, zo hield hij zijn partijgenoten voor.
VVD-Kamerlid Teeven liet deze week nog weten dat „de houdbaarheidsdatum van het huidige gedoogbeleid in zicht komt.” Hij zei dat naar aanleiding van een plan van de liberale jongeren, de JOVD, om softdrugs te legaliseren.
De PvdA houdt vooralsnog wel vast aan de afspraak in het regeerakkoord om het gedoogbeleid voort te zetten. Gedogen biedt volgens Kamerlid Bouwmeester de politiek de gelegenheid om overlast te reguleren. Toch gaan er her en der binnen de PvdA stemmen op om paal en perk te stellen aan het gedoogbeleid.
De ChristenUnie, de kleinste coalitiepartner, was altijd al tegen het gedoogbeleid. Dat geldt ook voor de SGP.
Vanwaar deze verschuiving in het denken over het gedoogbeleid? Daar zijn drie redenen voor. Allereerst is er sprake van een ander politiek klimaat dan in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Repressie en handhaving zijn geen vieze woorden meer. Ongetwijfeld heeft dit mede te maken met de komst van allochtonen, die nog geen 10 procent van de Nederlandse bevolking vormen, maar wel driekwart van de gevangeniscapaciteit bevolken. Het verzet tegen het gedoogbeleid lift mee op de tendens om regels te handhaven.
De tweede reden is dat Europa Nederland dwingt tot verscherping van het beleid. Het gedogen roept in de ons omringende landen steeds meer vragen op. Het buitenland kent geen onderscheid tussen soft- en harddrugs. Het valt niet langer uit te leggen dat cannabis in Nederland wel mag worden gebruikt, maar niet mag worden geproduceerd of verhandeld.
Tot slot gaat de verkoop van softdrugs met criminaliteit gepaard. Door het gedoogbeleid is er onbedoeld een economische markt gecreëerd waarin de georganiseerde misdaad het voor het zeggen heeft. De politiek vindt dat in toenemende mate onwenselijk.