Handen af van godsdienstlessen
Laat dit duidelijk zijn: de gebeurtenissen van 11 september 2001 kunnen niet serieus genoeg genomen worden. Ze hebben het welvarende Westen geleerd dat het moslimfundamentalisme nog veel gevaarlijker is dan men al dacht. Daarom moet de overheid, als er maar de minste aanwijzing bestaat dat Nederlandse moslims in contact staan met een verderfelijke organisatie als al-Qaida, hard optreden.
Tegelijkertijd moeten we oppassen voor overreactie. Daarvan lijkt sprake bij een door een meerderheid van de Tweede Kamer gesteunde motie om de bevoegdheden van de onderwijsinspectie uit te breiden, zodanig dat zij het godsdienstonderwijs op islamitische en christelijke scholen moet gaan controleren.
Weliswaar is de motie nog niet door de Kamer aangenomen en volgt volgende week nog een kameroverleg. Ook kan het een lichtpuntje genoemd worden dat de verantwoordelijke minister, mevrouw Van der Hoeven van Onderwijs, een uitgesproken tegenstander is van het verzoek van de Kamer. Maar dat alles neemt niet weg dat de Nederlandse politiek op het punt staat een bedenkelijke route in te slaan. Als zij verstandig is, zou ze die zo snel mogelijk moeten verlaten.
Aanleiding tot de zaak vormen verontrustende berichten die de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), de opvolger van de vroegere BVD, begin dit jaar naar buiten bracht over moskeeën en over het islamitisch onderwijs in Nederland. Die zouden relaties onderhouden met moslimfundamentalistische organisaties in het buitenland en aanzetten tot het haten van andersdenkenden. De berichten verleidden de toenmalige staatssecretaris van Onderwijs, Adelmund, tot de curieuze uitspraak: „Ik haat dit type scholen.”
Daarna ontstond -begrijpelijk tegen de achtergrond van de verbrande en ingestorte Twin Towers- in politiek Den Haag de gedachte dat de overheid maar eens goed in kaart moest brengen wat er op moslimscholen zoal geleerd en gedaan werd. Dat laatste bleek onlangs mee te vallen. Tenminste, als we een recent rapport van de Inspectie van het Onderwijs mogen geloven. Conclusie van de inspectie: Op de meeste scholen loopt het prima, slechts op drie van de 37 moslimscholen (35 lagere scholen en twee voor voorgezet onderwijs) zijn wat probleempjes. Op die scholen zijn enkele vraagtekens te stellen bij de gesloten cultuur ervan en de ontoegankelijkheid van het lesmateriaal voor buitenstaanders.
Einde verhaal? Niet voor de meeste fracties in de Tweede Kamer. Het VVD-kamerlid Rijpstra opperde meteen daarna of het toch niet verstandig zou zijn de onderwijsinspectie een ruimere bevoegdheid te geven tot het controleren van godsdienstlessen op islamitische scholen. En, in het kader van de gelijke behandeling, dan ook maar meteen zo’n controle op christelijke scholen te laten uitvoeren. Vorige week diende het GroenLinks-kamerlid Azough bij de behandeling van de onderwijsbegroting een motie van deze strekking in.
Er zijn in elk geval drie redenen waarom het verstandig zou zijn dit voorstel snel van de agenda af te voeren. De eerste is dat de feitelijke basis ervoor uitermate smal is. Het rapport van de onderwijsinspectie heeft weinig verontrustends aangetoond. Van de beschuldiging „aanzetten tot haat” is niets meer over.
Dat er soms oud-docenten van moslimscholen zijn die met minder goede berichten over hun vroegere werkkring komen, doet daar niet aan af of toe. Want waar heeft men het over? Dat jongens en meisjes gescheiden aan gymnastiek doen, dat meisjes een hoofdbedekking moeten dragen, dat de kinderen op school niet mogen kijken naar de muziekzender MTV en dat men de koran als uitgangspunt voor het onderwijs neemt. „Het kwam op mij allemaal erg fanatiek over”, stelde een oud-docent van zo’n school begin november in Het Parool. Erg fanatiek? Dat is het natuurlijk al gauw in onze genivelleerde, postmoderne samenleving. Maar daarmee is nog geen reden gegeven tot overheidsingrijpen.
In de tweede plaats kiest de politiek een verkeerd instrument. De christelijke fracties in de Tweede Kamer hebben daarop de achterliggende tijd bij herhaling gewezen. Gaat het om de kwaliteit van het onderwijs? Daar is inderdaad de Inspectie van het Onderwijs voor, maar die heeft momenteel al voldoende bevoegdheden om die kwaliteit te controleren. Gaat het om overtredingen van het strafrecht? Daar hebben we in ons land het openbaar ministerie voor. Dat dat ook daadwerkelijk in actie komt als er aanwijzingen zijn dat er iets mis is, bewijst de gang van zaken vorig jaar in Amersfoort. Toen het gerucht ging dat daar op een islamitische school een anti-Israëlfilm vertoond zou zijn, stelde het OM een onderzoek in.
De derde reden om niet mee te gaan met de wens van de kamermeerderheid, is dat in de hele discussie een onaanvaardbare verbreding is opgetreden. Vanuit een ver doorgevoerd gelijkheidsstreven zijn ook de christelijke scholen erbij betrokken, scholen waarvan elke politicus die een beetje historisch besef heeft, weten kan dat zij nooit tot haat hebben aangezet.
Onaanvaardbare verbreding is tevens opgetreden in de aard van de te onderzoeken zaken. Zo gaf mevrouw Azough deze week in het radioprogramma De Ochtenden aan dat wat haar betreft ook gekeken zou kunnen worden naar de visie van christenen op het boek Genesis of op homoseksualiteit. Hier komt een merkwaardige aap uit mouw. Gaat het dan uiteindelijk tóch om het dwingend opleggen van liberale waarden aan alle bevolkingsgroepen?
Daar lijkt het bijzonder veel op. Mag bijvoorbeeld nog gezegd worden dat de man het hoofd van het gezin is? Het antwoord van mevrouw Azough -„Ik kan het niet verbieden, maar ik heb het liever niet”- geeft te denken. Daarom doen Kamer en kabinet er verstandig aan de vrijheid van onderwijs, vastgelegd in artikel 23 van de Grondwet, serieus te nemen en zich niet te begeven op het hellende vlak van een inspectie die zich met de inhoud van godsdienstlessen bemoeit. Daarmee overschrijdt zij een grens. Om met Azough en in een understatement te spreken: Dat hebben we liever niet.