Milosz verliest de hoop niet
N.a.v. ”De mooiste van Milosz”, door Czeslaw Milosz; vert. Jeannine Vereecken; uitg. Lannoo, Tielt/Atlas, Amsterdam, 2008; ISBN 978 90 774 4172 5; 160 blz.; € 16,50.
De Poolse dichter Czeslaw Milosz (1911-2004) was een bijzonder mens. Hij beleefde bijna alles wat er in de twintigste eeuw te beleven viel en gaf dat een plek in zijn poëzie, zijn romans, zijn beschouwingen en andere geschriften. Als íémand dé klassieke dichter van de vorige eeuw mag heten, is het Milosz.Ik kom meteen maar met een bekentenis over de brug, die ik niet goed onder de tafel kan houden als ik iets over Milosz ga schrijven. Het werk van deze man behoort voor mij tot het meest wijze en beste wat de moderne literatuur te bieden heeft. Gedichten en beschouwingen van hem zetten aan het denken, laten je niet los en bieden een bijzondere vorm van troost. Juist dat laatste is een schaars goed in de moderne literatuur.
Je kunt je natuurlijk afvragen of je de ware troost in de literatuur moet zoeken. De aloude Heidelberger wijst een andere weg. Toch denk ik dat de vraag naar troost een wezenlijke dimensie in beeld brengt van de literatuur, en in bredere zin van de cultuur. De vraag „Wat is uw enige troost?” -en hoe werkt dat concreet, wat levert dat op- geeft zicht op de bronnen waaraan de literatuur ontspringt.
Vragen en zoeken
Bij Milosz krijg je op die vraag wel een antwoord. Hij heeft geleden aan het leven, aan eenzaamheid en uitsluiting, en ook aan de kwellende vragen die het moderne levensgevoel oproept. Maar Milosz heeft de hoop niet verloren. Voor hem is poëzie zelf bij uitstek het medium van de hoop. Het woord is in zijn essentie wezenlijk menselijk, het is naar zijn diepste aard aangelegd op de „andere ruimte”, de werkelijkheid áchter de onze: de werkelijkheid van God.
Onbekommerd gaf Milosz een van zijn dichtbundels die titel: ”De andere ruimte”. Ook als er geen overzijde zou zijn, dicht Milosz met het oog op het vanzelfsprekende atheïsme in de westerse cultuur, zou hij stug doorbidden: „En weet dat, al was er geen overkant,/ wij, net zo, die brug zouden gaan boven de aarde.”
In een ander gedicht denkt hij na over de vraag: stel dat er geen diepere werkelijkheid is dan alleen de onze? „Maar als de wereld nu geen voering heeft?/ Als de tak op de lijster niets méér betekent/ dan lijster op tak?” Dan, zegt Milosz, „blijft toch/ het woord dat, eens door een sterfelijke mond gewekt,/ Zal rennen, rennen, een onvermoeibare gezant,/ over interstellaire velden, wervelende melkwegen/ en protesteren, roepen, schreeuwen.”
Dat is cruciaal: het medium van de taal is naar zijn aanleg ”aanroeping”, en vervolgens ook protest. Hoe rudimentair ook, in deze regels ligt een religieuze visie op de mens besloten. Je bent als mens niet met jezelf alleen. Iets, diepweg in je ziel, kan daarin geen vrede vinden. Daarom zijn mensen geneigd te vragen, te zoeken, te verlangen, te roepen en te bidden.
Tot wie? Wat Milosz betreft: ten diepste tot God. Als katholiek gelovige vond hij dat de zoekende mens alleen tot inzicht komt in de relatie met God. Dat is een augustijnse gedachte. Boeken van Augustinus lagen niet voor niets altijd op zijn schrijftafel. Ook past het helemaal bij hem dat hij een persoonlijke band had met die andere bekende Pool uit de twintigste eeuw: Johannes Paulus II. Niet vreemd: het katholieke geloof verbond hen. Dat gold ook voor Thomas Merton, de auteur van het katholieke spirituele boek ”De louteringsberg”. Diens boek las en herlas Milosz.
Totalitaire sferen
Milosz’ levensloop is intussen niet minder dan een spannend avontuur. Vooral ook omdat hij er zo boeiend over heeft geschreven. Belangrijk is zijn boek ”Geboortegrond”, maar ook de vele essays waarin hij reflecteert op allerlei beslissende momenten uit zijn leven.
Hoe verliep Milosz’ leven? Hij werd geboren in het verre oosten van Europa, in Litouwen, dat toentertijd tot Rusland behoorde. Hij kon uit eigen herinnering vertellen over de Russische Revolutie en de Eerste Wereldoorlog. In Warschau maakte hij de Tweede Wereldoorlog mee. Hij was getuige van de ontruiming van het beruchte getto van Warschau. In het communistische Polen dat spoedig daarna vorm kreeg onder invloed van Moskou, kreeg Milosz een belangrijke diplomatieke functie. Maar hij hield het niet uit - en vestigde zich in Frankrijk.
Over zijn ervaringen in de totalitaire sferen van Oost-Europa schreef hij indringende beschouwingen: ”De geknechte geest” en ”De machtsgreep”. Maar Milosz vond geen warm onthaal. In West-Europa waren intellectuelen -vaak politiek links georiënteerd- diep onder de indruk van het communisme. De kritische stem van Milosz werd weggehoond, vooral door Jean-Paul Sartre. Na tien jaar verkaste Milosz naar Amerika. Daar doceerde hij decennialang aan de universiteit van Berkeley. In 1980 ontving hij de Nobelprijs voor de literatuur.
Bloemlezing
Wie wil kennismaken met het bijzondere oeuvre van Milosz, kan wat zijn poëzie betreft uitstekend terecht in het nieuwe boek ”De mooiste van Milosz”. Hierin zijn zo’n zestig gedichten verzameld en vertaald door de Vlaamse literatuurwetenschapper Jeannine Vereecken. De keuze die zij maakte, is representatief.
Bovendien gaat er een mooie inleiding vooraf aan de gedichten, van de hand van de eveneens Vlaamse Johan de Boose (die Milosz ooit zelf interviewde). Deze inleiding schetst de breedte en diepte van Milosz’ werk en geeft een indruk van zijn levensloop. Helder is ook hoe Milosz’ levensovertuiging in zijn werk een rol speelt. In toenemende mate, overigens. Toen hij in 1980 de Nobelprijs voor de literatuur kreeg, was hij juist een paar jaar bezig geweest met het vertalen van Bijbelboeken uit het Hebreeuws en Grieks. Tegen het einde van zijn leven zou Milosz ook een ”Theologisch traktaat” schrijven, waarin hij zich concentreerde op zijn religieuze basishouding.
Het is een goede zaak dat deze nieuwe bloemlezing er is. Na de dood van Gerard Rasch zijn er nieuwe denkers en dichters die Milosz’ literaire erfenis bestuderen en ontsluiten. Het valt te hopen dat er meer vertaald werk zal volgen, want nog lang niet alles van Milosz is in vertaling voorhanden.