„Een sceptisch stemmetje zegt mij: Kijk uit”
Saskia denkt niet dat ze ooit nog op kantoor en in een team kan werken. „Ik zat dag in, dag uit in vijandelijk gebied.” Marije richt zich op een eigen bedrijf en kiest voorlopig niet voor een werkgever. „In mij is altijd een sceptisch stemmetje dat zegt: Kijk uit.” Beiden zijn flink dwarsgezeten op hun werk.
Saskia (35) werkte sinds 2003 als bijstandsconsulent bij een gemeente. „De cultuur in ons team was vrij hard”, zegt ze. „Ik voelde me er vanaf het begin niet thuis. Maar inhoudelijk vond ik het werk leuk.”Dus bleef Saskia. Ze vroeg of de radio wat zachter mocht, zodat ze zich beter kon concentreren. Haar verzoek viel verkeerd. Gaandeweg kwam ze buiten het team te staan. Collega’s regelden een kraambezoek en verzetten dat vervolgens naar de datum waarop zij niet mee kon. Als het even kon, gingen ze zonder haar wat drinken na werktijd. „Ze zeiden dat mijn kleren naar het Leger des Heils moesten.”
Ze zocht oplossingen. „Ik oefende ’s avonds in bed in het vriendelijk vragen of de radio uit kon”, zegt Saskia. „Maar na elke vraag van mijn kant kwam ik er slechter van af. Ze zeiden: „Het probleem zit niet in de radio, maar in jouw hoofd.””
De gevolgen voor iemand die wordt gepest op het werk lijken op die voor een mens in een oorlogssituatie, hoorde Saskia van een deskundige. „Je zit dag in, dag uit in vijandelijk gebied. Het is er gevaarlijk. En dat hoeft niet fysiek te zijn. Pesten is zo’n geleidelijk proces - van het afbreken van je sociale weerbaarheid, van gebruikt worden als een soort bokszak waar collega’s hun frustraties op afreageren. Je wordt genegeerd, geïsoleerd, je bent eenzaam.”
Haar leidinggevende stond lang achter haar, maar „koos toen de kant van het team omdat ze niet met mij ten onder wilde gaan.” Anderen begonnen ongevraagd haar telefoontjes te beantwoorden en namen cliënten van haar over.
Begin 2006 ging Saskia met zwangerschapsverlof, en toen kwamen er nachtmerries. „Ik droomde dat iedereen op kantoor zijn hoofd van mij wegdraaide. Ik liep in mijn droom de kamer uit, en zag een kindje verdrinken in een ondiep bad. Toen besloot ik me te gaan richten op mijn gezin. Na het verlof ben ik nog een keer naar kantoor gegaan om te zien of ik de dingen soms erger had gemaakt dan ze waren. Maar ik voelde me zo verschrikkelijk dat ik zeker wist: Hier moet ik niet meer komen.” Sinds mei 2006 heeft Saskia geen werk. Ze ziet als een berg op tegen solliciteren.
Ook de carrière van welzijnswerker Marije (30) liep stuk op vijandigheid op de werkvloer. Het begon toen ze in 2007 -met zes jaar ervaring- bij een andere zorginstelling ging werken.
Marije begeleidde in die tijd een cliënt thuis. „Met haar was afgesproken dat ze niet opgenomen zou worden. De huisarts en het Riagg hadden daarmee ingestemd. Maar mijn coach wilde dat ik de vrouw zover zou krijgen dat ze wel opgenomen zou willen worden.”
Marije kwam tussen twee vuren te zitten: haar cliënt, die thuis wilde blijven en de coach, met daarachter het management. „Ik stond voortdurend onder grote druk. Op een bepaald moment werd keihard gesteld: opname of ontslag. Terwijl een maatschappelijk werker niet de bevoegdheid heeft om mensen te laten opnemen in een zorginstelling.”
Marije heeft het gevoel dat zij is afgerekend op een falen dat geen falen is. „Ik wil best aannemen dat ik op punten tekort ben geschoten. Maar dit is niet zuiver gespeeld.” Ze kwam erachter dat haar coach privacygevoelige informatie over haar verspreidde en onjuiste aantekeningen maakte in haar dossier.
Ze kreeg geen vast contract. „Het heeft mij erg geraakt”, zegt ze. „Waarom greep mijn leidinggevende niet in?” Voorlopig richt Marije zich op haar eigen bedrijf. „En ik ga niet zomaar meer uit van het goede in de mens.”
De namen van Saskia en Marije zijn op hun verzoek gefingeerd.