Cultuur & boeken

Inleiding in de taalfilosofie

Titel:

Drs. Jacob Kruidenier
20 November 2002 09:54Gewijzigd op 13 November 2020 23:57

”Filosofie van taal en tekst”
Auteur: René van Woudenberg
Uitgeverij: Damon, Budel, 2002
ISBN 90 5573 250 8
Pagina’s: 176
Prijs: € 12,90. Er is een karrenspoor achtergelaten in de modder. Het aanwezige spoor vertegenwoordigt iets wat afwezig is. Wie het spoor volgt, zal uiteindelijk bij de kar zelf uitkomen. Is de taal ook zo’n spoor van iets wat zelf afwezig is? Stelt het taalteken het object voor in zijn afwezigheid? Of moeten we zeggen dat de kar alleen maar betekenisvol kan zijn omdat die verwijst naar de boer, het paard en de wagenmaker, zodat de kar op zijn beurt ook weer spoor is?

In zijn boek ”Filosofie van taal en tekst” wijdt René van Woudenberg een kritische bespreking aan deze beide visies, de eerste van onder anderen Plato, De Saussure en Husserl, en de tweede van Derrida.

De schrijver is hoogleraar kentheorie (kennistheorie) en ontologie (zijnsleer) aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Hij schreef dit boek voor studenten „die zelf geen filosofie studeren, maar wel met filosofische vragen over betekenis” te maken krijgen. Het is ook bedoeld voor iedereen die zich beroepshalve bezighoudt met taal en tekst (interpretatie): filosofen, (literatuur)historici, taalwetenschappers en theologen. Met het oog op de studenten vermeed de schrijver zo veel mogelijk het gebruik van ’dure’ filosofische woorden. Als hij toch een vakterm gebruikte, zorgde hij voor duidelijke uitleg. Hij is daarin grotendeels geslaagd.

Toch zijn er nog uitdrukkingen (zonder uitleg) die niet voor ieder helder zijn. Een voorbeeld is ”talige artefacten” op blz. 17. Vanwege de materie is Van Woudenbergs boek pittig. Tegelijk is het helder en verhelderend.

Het boek biedt een inleiding in de taalfilosofie, niet in de zin van een historisch overzicht van het denken over taal en tekst. De invalshoek is een andere: nadenken over ”betekenis” en over de filosofische problemen die daardoor worden opgeroepen. Van Woudenberg start met veertien uitspraken waarin de begrippen ”betekenis” of ”betekenen” voorkomen. Voorbeelden zijn: (2) de voettocht naar Rome was een betekenisvolle ervaring; (3) de volle betekenis van de val van de Muur kunnen we ons nu pas realiseren; (4) dat de vlag halfstok hangt, betekent dat er gerouwd wordt.

Uit deze voorbeelden blijkt dat het bij ”betekenis” of ”betekent” in de verschillende uitspraken niet steeds om hetzelfde gaat. Bij (2) betreft het een waardebetekenis, bij (3) een effectbetekenis, en bij (4) een indicatieve betekenis. En daarmee zijn nog niet alle mogelijke betekenissen opgesomd.

Vervolgens geeft de auteur een uiteenzetting over de betekenis van woorden, zinnen en teksten. Verhelderend en waardevol is zijn betoog over bijvoorbeeld metaforen, interpreteren, taal als teken of als spoor, en over het verificatiecriterium van betekenis.

Wat dat laatste betreft was lange tijd de stelling populair dat alleen uitspraken die geverifieerd (op waarheid getoetst) kunnen worden, betekenis hebben. De filosofen van de Wiener Kreis werkten in de jaren twintig van de vorige eeuw aan de afbakening van wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke uitspraken. Ze hanteerden daarbij het verificatiecriterium: een bewering is betekenisvol indien zij volledig geverifieerd is. Toch leidde dat bij een uitspraak als ”ijzer zet uit bij verhitting” tot een probleem. Proeven laten zien dat dít stuk ijzer bij verhitting uitzet, en ook dát stuk ijzer enz. Maar niemand kan waarnemen dat álle ijzer bij verhitting uitzet. Algemene uitspraken zijn niet volledig verifieerbaar.

Dat bracht hen tot een verbeterde versie van het verificatiecriterium: een uitspraak is zinvol indien zij in principe empirisch verifieerbaar is. Op grond daarvan was ”ijzer zet uit bij verhitting” een betekenisvolle uitspraak.

Metafysische uitspraken, zoals ”de kosmos is door God geschapen”, hield men op grond van dit verificatiecriterium voor betekenisloos en onzinnig. Op grond van datzelfde criterium stelt Van Woudenberg die conclusie als onjuist aan de kaak. Want, zegt hij, bij gebruik van dit criterium is een uitspraak onzinnig als het onmogelijk is aan te geven welke observaties voor dan wel tegen de uitspraak zouden pleiten.

Maar als, zoals bijvoorbeeld William Demski denkt, kan worden waargenomen dat het universum ”intelligent design” verraadt, dan zou een dergelijke observatie voor deze uitspraak pleiten. De Wiener Kreis bestempelde (onwelgevallige) metafysische uitspraken ten onrechte als onzinnig. Het is niet mogelijk een verificatiecriterium zo te formuleren dat het wetenschappelijke uitspraken afgrenst van ”metafysische” uitspraken.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer